Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren P, de inspecteur.
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 14 april 1999. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 25 maart 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997. De aanslag werd berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 51.478. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 46.678.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert primair tot bevestiging van de bestreden uitspraak en subsidiair tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 49.678.
Ter zitting van 10 maart 2000 is verschenen H namens de inspecteur. Belanghebbende heeft bij brief aan het Hof van 24 februari 2000 laten weten niet bij de zitting aanwezig te kunnen zijn.
De inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd, alsmede een voorbeeld van een door de Marokkaanse overheid afgegeven onderhoudsverklaring, waaruit onder andere blijkt welke personen ondersteund worden, hoeveel het jaarlijkse inkomen van deze personen bedraagt en of de ondersteunden vermogen bezitten dat voldoende is voor hun levensonderhoud. Voorts heeft de inspecteur een kopie van het aangiftebiljet P voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 van belanghebbende overgelegd. Het Hof rekent deze stukken tot de gedingstukken.
Bij brief van de griffier van 15 maart 2000 heeft het Hof belanghebbende in de gelegenheid gesteld alsnog een recente inkomens- en vermogensverklaring van de ondersteunde personen over te leggen. Belanghebbende heeft geantwoord bij brief van 12 september 2000, welke in kopie aan de inspecteur is gezonden. De inspecteur heeft op de brief van belanghebbende gereageerd bij brief van 26 september 2000, van welke een kopie ter kennisneming aan belanghebbende is gezonden.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen behoefte te hebben aan een tweede mondelinge behandeling.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1962 en gehuwd, heeft over het jaar 1997 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 46.678.
2.2. In zijn aangifte heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 5.600 -/- ƒ 800 (drempel) = ƒ 4.800 opgevoerd als buitengewone lasten wegens uitgaven voor levensonderhoud van zijn familie in Marokko. Volgens bijlage 4 bij de aangifte bestaat de familie uit:
- A (moeder)
- B, C en D (minderjarige zusters en broer)
- E (volwassen jongere broer)
- de echtgenote van belanghebbendes oudere broer F en hun twee kinderen.
Belanghebbendes vader is op 20 februari 1992 overleden.
2.3. Bij zijn beroepschrift heeft belanghebbende overgelegd een "Attestation de soutien de famille", gedateerd 1 juni 1992, afgegeven door de Président van de commune rurale de Dar Kebdani, Marokko. Laatstgenoemde verklaart in dit stuk dat belanghebbende zijn moeder (geboren in 1939), zijn broer D (geboren 20-2-1978) en zijn twee zusters B en C (geboren 6-8-1980 en 6-10-1983) onderhoudt.
2.4. Voorts heeft belanghebbende bij zijn beroepschrift overgelegd een "Déclaration sur l'honneur", gedateerd 8 maart 1999. Hierin verklaart D, broer van belanghebbende, dat belanghebbende in de jaren 1997 en 1999 hem, zijn moeder (A) en zijn twee zusters (Belanghebbende en C) onderhoudt met 2.000 Dirham per maand. De verklaring is ondertekend door de broer van belanghebbende. Onder diens handtekening is de volgende tekst gestempeld: "Vu Pour l'Egalisation de la Signature de Mr. D Sans Etre Responsable de Teneur de Ce Document".
2.5. De inspecteur heeft de aftrek van het onder 2.2 genoemde bedrag niet toegestaan en een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 46.678 + ƒ 4.800 = ƒ 51.478.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op een aftrek als buitengewone lasten van ƒ 4.800 in verband met ondersteuning van zijn verwanten in Marokko.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in 1997 door middel van storting van internationale postwissels in totaal ƒ 5.600 heeft overgemaakt ten name van zijn moeder in Marokko.
5.2. De inspecteur heeft de door belanghebbende gevraagde aftrekpost afgewezen, omdat naar zijn mening niet aannemelijk is gemaakt dat deze uitgaven kunnen worden aangemerkt als uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel a, 2º van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
5.3. Ter ondersteuning van zijn standpunt dat de gedane uitgaven dienen tot voorziening in het levensonderhoud van zijn familie in Marokko heeft belanghebbende de onder 2.3 en 2.4 genoemde verklaringen overgelegd.
5.4. Het Hof is van oordeel dat de genoemde verklaringen de behoefte aan ondersteuning van belanghebbendes verwanten onvoldoende aannemelijk maken. Weliswaar kan uit de eerste verklaring worden afgeleid dat belanghebbende in 1992 kostwinner was voor vier van de in de aangifte en in het beroepschrift genoemde familieleden. Naar het oordeel van het Hof kan deze verklaring echter niet dienen ter ondersteuning van een in 1997 geclaimde aftrekpost, nu zij reeds in 1992 door de Marokkaanse autoriteiten is afgegeven en de omstandigheden inmiddels kunnen zijn gewijzigd. Ook de tweede verklaring kan niet als toereikend bewijs van de behoefte aan ondersteuning dienen, omdat zij is afgelegd door de broer van belanghebbende, één van de ondersteunden. Uit de stempel onder deze verklaring blijkt dat de plaatselijke autoriteit geen verantwoordelijkheid neemt voor de inhoud van de verklaring. Aan de verklaring van belanghebbende dat zijn familie, behalve een weduwenrente van zijn moeder, geen inkomsten heeft kan geen betekenis worden toegekend, nu deze verklaring niet met nader bewijs wordt gestaafd.
5.5. Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat hij niet in staat is nader bewijs te leveren omdat de autoriteiten in Marokko daaraan geen medewerking willen verlenen. Deze omstandigheid kan op zichzelf niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Het Hof heeft - anders dan belanghebbende mogelijk veronderstelt - geen taak ten aanzien van het verkrijgen van bewijsmiddelen in Marokko.
5.6. De conclusie uit het hiervoor overwogene is dat belanghebbende in 1997 niet in aanmerking kan komen voor aftrek als buitengewone lasten/uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van de aan zijn moeder overgemaakte bedragen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 1 juni 2001 door mr. Onnes, in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.