GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X-Y te Y, belanghebbende,
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur.
A (AA adviseurs en accountants te Q) heeft als gemachtigde van belanghebbende op 20 december 2000 beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur gedagtekend 22 november 2000 betreffende de met dagtekening 31 december 1997 aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1994.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van f 39.859,-. De inspecteur heeft de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 871.988,-.
Belanghebbende heeft tijdig tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De inspecteur is op 22 november 2000 gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet gekomen en hij heeft bij de bestreden uitspraak het belastbaar inkomen nader bepaald op f 865.738,-. Op 9 februari 2001 heeft de inspecteur de vermindering van de aanslag geëffectueerd.
De gemachtigde concludeert in het beroepschrift tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 77.464,-.
De inspecteur concludeert in het verweerschrift tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 863.238,-, dan wel (subsidiair) f 761.238,-.
De gemachtigde heeft een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft hierop gereageerd middels een conclusie van dupliek.
Ter zitting van 10 september 2001 is de gemachtigde verschenen, alsmede de inspecteur. De gemachtigde heeft een pleitnotitie (met bijlagen) toegezonden welke tot de gedingstukken behoort. De inspecteur heeft een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd welke eveneens tot de gedingstukken behoort.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1930, heeft na het overlijden van haar echtgenoot op 29 november 1991, diens onderneming voortgezet. Haar echtgenoot dreef in maatschapverband met zijn broer XX een melkveehouderij met als boekjaar 1 mei tot en met 30 april.
2.2. Ter afwikkeling van inmiddels ontstane geschillen hebben belanghebbende en XX een aantal onroerende zaken en het melkquotum verdeeld bij akte van 2 november 1993 met als peildatum 30 april 1993. Belanghebbende verkreeg onder meer de woning a-straat 1 te R , het perceel grasland R K 00, de helft van het perceel grasland R K 01 en een half melkquotum. Alle tot de maatschap behorende roerende zaken, vee en inventaris, zijn toegedeeld aan XX. Per saldo verkreeg belanghebbende bij de verdeling een vordering in contanten van f 175.000,- op XX.
2.3. Op 5 mei 1994 heeft belanghebbende met C Beheer B.V. een koopovereenkomst gesloten tot (onder meer) verkoop van de genoemde woning, perceel K 00 en de helft van perceel K 01. De koper was verplicht de verkochte zaken, zulks met uitzondering van perceel K 00 en de helft van perceel K 01, door te verkopen aan de inmiddels opgerichte commanditaire vennootschap tussen XX en diens zoon en schoondochter. Deze doorverkoop is vastgelegd in een overeenkomst van ruiling tussen C Beheer B.V. en de commanditaire vennootschap en geëffectueerd in een transportakte van 5 juli 1994.
2.4. De percelen K 00 en K 01 zijn gelegen in de toekomstige bouwlocatie RR (destijds aangeduid als R-noord).
2.5. In haar aangifte over 1993 heeft belanghebbende de staking van haar onderneming per 30 april 1993 fiscaal verantwoord en de onroerende zaken als privé-vermogen aangemerkt. Vanaf dat moment was de grond in gebruik bij de onder 2.3 genoemde commanditaire vennootschap.
De inspecteur heeft de in de aangifte over 1993 berekende winst verhoogd met (onder meer) een boekwinst terzake van de meerwaarde van de woning a-straat 1 te R en de zijns inziens niet onder de landbouwvrijstelling vallende winst op de percelen grasland.
Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt.
2.6. Belanghebbende heeft in haar aangifte over 1994 geen melding gemaakt van enige winst uit onderneming. De inspecteur heeft het in de aangifte berekende inkomen verhoogd met (onder meer) een boekwinst terzake van de meerwaarde van de woning a-straat 1 en de zijns inziens niet onder de landbouwvrijstelling vallende winst op de percelen grasland.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende in 1994 winst uit onderneming heeft behaald, hetgeen de inspecteur stelt en belanghebbende betwist. Indien op dit punt het gelijk aan de inspecteur is betwist belanghebbende de juistheid van de correctie met betrekking tot de verkoop van de percelen grasland en de woning. Zij betwist alsdan niet de juistheid van heffing over de bij de verkoop van het melkquotum en de pachtrechten behaalde winst.
4. Standpunten van partijen en verklaringen ter zitting
Voor de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken.
Belanghebbende heeft gesteld dat zij haar onderneming heeft gestaakt op 30 april 1993. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende ondernemersrisico liep tot 2 november 1993 en op die datum haar onderneming heeft gestaakt en dat, naar dat moment beoordeeld, sprake was van waarschijnlijk binnenkort niet-agrarisch gebruik van de grond.
De gemachtigde heeft nog verklaard dat de transactie met C Beheer B.V. nodig was om de ontbinding van de maatschap tussen belanghebbende en haar zwager XX financieel mogelijk te maken; dat de verhuizing van belanghebbende plotseling is opgekomen in 1994; dat belanghebbende in 1993 haar onderneming heeft gestaakt.
Ter zitting heeft de inspecteur nog verklaard dat er in zijn visie sprake zou zijn van winst vallende in het korte boekjaar 1 mei tot 2 november 1993. Verder heeft hij nog verklaard niets af te weten van de persoonlijke redenen voor belanghebbende om in juli 1994 te verhuizen.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende ondernemersrisico liep tot 2 november 1993 en belanghebbende heeft gesteld dat de staking heeft plaatsgevonden op 30 april 1993. De feiten geven geen aanleiding voor het hof om rechtens onjuist te achten dat er sprake is geweest van een staking van de onderneming in 1993. Zulks leidt tot het oordeel dat in 1994 geen boekjaar is geëindigd waarin belanghebbende winst uit onderneming heeft genoten.
5.2. Gelet op het onder 5.1 overwogene is er geen reden het belastbaar inkomen hoger vast te stellen dan belanghebbende heeft aangegeven. De door de gemachtigde overigens aangevoerde stellingen kunnen dan ook buiten bespreking blijven.
Het hof zal de inspecteur veroordelen in de proceskosten van belanghebbende en wel tot een bedrag van € 805,-, zijnde 2,5 voor proceshandelingen x € 322,- x 1 wegens het gewicht van de zaak.
Het hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 39.859,-;
- gelast de Staat het griffierecht ad € 27,23 (f 60,-) aan belanghebbende te vergoeden, en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 805,-, te betalen door de Staat.
De uitspraak is gedaan op 17 januari 2002 door mr. Bijl, Boersma en Brouwer, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a- de naam en het adres van de indiener;
b- een dagtekening;
c- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.