ECLI:NL:GHAMS:2001:AD8520

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/04161
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Bijl
  • mr. Boersma
  • mr. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot agrarisch gebruik van grond

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2002 uitspraak gedaan in een beroep van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De zaak betreft de verkoop van landbouwgrond en de vraag of er een redelijke kans bestond dat deze grond binnen zes jaar na de verkoop anders dan agrarisch zou worden gebruikt. Belanghebbende, die samen met zijn echtgenote en vader een commanditaire vennootschap heeft, had aangifte gedaan van een verlies van f 12.403,-, terwijl de inspecteur een belastbaar inkomen van f 522.073,- had vastgesteld. Na bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur het belastbaar inkomen verlaagd naar f 148.301,-. De gemachtigde van belanghebbende heeft in het beroepschrift verzocht om vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot nihil of f 138.929,-. Tijdens de zitting op 10 september 2001 zijn de argumenten van beide partijen besproken, waarbij de inspecteur concludeerde tot bevestiging van zijn uitspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de grond aan het uiteinde van het plangebied lag en dat er een gebruiksrecht was bedongen voor agrarisch gebruik gedurende zes jaar na de overdracht. De projectleider van de gemeente verklaarde dat de kans op bebouwing binnen deze termijn miniem was. Het hof oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat er op het moment van de ruiling een redelijke kans bestond dat de grond binnen zes jaar anders dan agrarisch zou worden aangewend. Het hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de inspecteur en verlaagde de aanslag tot nihil. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
A (AA adviseurs en accountants te Q) heeft als gemachtigde van belanghebbende op 12 december 2000 beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur gedagtekend 13 november 2000 betreffende de met dagtekening 31 december 1998 aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1995.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een verlies van f 12.403,-. De inspecteur heeft de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 522.073,-.
Belanghebbende heeft tijdig tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De inspecteur is op 13 november 2000 gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet gekomen en hij heeft bij de bestreden uitspraak het belastbaar inkomen nader bepaald op f 148.301,-. Op 15 december 2000 heeft de inspecteur de vermindering van de aanslag geëffectueerd.
De gemachtigde concludeert in het beroepschrift tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van nihil, dan wel, zulks meer meer subsidiair, tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 138.929,-.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend; voor de van belang zijnde bijlagen verwijst de inspecteur naar bijlagen overgelegd in de samenhangende zaak 00/04163. De inspecteur concludeert in het verweerschrift tot bevestiging van de uitspraak.
De gemachtigde heeft een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft hierop gereageerd middels een conclusie van dupliek.
Ter zitting van 10 september 2001 is de gemachtigde verschenen, alsmede de inspecteur. Ter zitting zijn gezamenlijk met de onderhavige zaak behandeld de samenhangende zaken met betrekking tot hetzelfde belastingjaar van X-Y (kenmerk 00/04162) en XX (kenmerk 00/04163). De gemachtigde heeft een pleitnotitie (met bijlagen) toegezonden welke tot de gedingstukken behoort. De inspecteur heeft een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd welke eveneens tot de gedingstukken behoort.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1960, is evenals zijn echtgenote X-Y beherend vennoot in de per 1 mei 1994 aangegane commanditaire vennootschap X Veeteeltbedrijf C.V. XX, de vader van belanghebbende, is commanditair vennoot. Het winstdeel van de vennoten is bepaald op 45/45/10% voor belanghebbende, respectievelijk zijn echtgenote en zijn vader.
Tot het vermogen van de vennootschap behoren de percelen grasland Z K 02 (groot 2.91.40 ha) en de helft (groot 1.80.80 ha) van een perceel grasland Z K 01.
2.2. Op 5 mei 1994 heeft de vennootschap een overeenkomst van ruiling gesloten met B Beheer B.V. met betrekking tot het perceel grasland K 02 en de helft van het perceel grasland K 01. De vennootschap verkreeg het recht het grasland om niet te blijven gebruiken voor agrarische doeleinden tot 6 jaar en twee maanden na de levering van het land aan B Beheer B.V. De verkrijger kreeg het recht het gebruik eerder te doen beëindigen onder de verplichting het fiscale nadeel aan de vervreemder te vergoeden. Op 5 juli 1994 heeft de commanditaire vennootschap de percelen land aan B Beheer B.V. geleverd.
Andere verkopers van grond in het plangebied zijn niet een dergelijk gebruiksrecht met hun respectievelijke kopers overeengekomen.
2.3. Perceel K 00 en K 01 zijn gelegen in de toekomstige bouwlocatie ZZ (destijds aangeduid als Z-noord), ten westen van de a-straat in Z. Met betrekking tot de locatie Z-noord blijkt uit de stukken het volgende:
- oktober 1987: het Ontwerp-structuurplan Z-streek 1973 van de Dienst voor het Grondbedrijf en de Ruimtelijke Ordening van het Ontwikkelingsschap Z-streek vermeldt Z-noord als mogelijke bouwlocatie voor 5.500 woningen, te bouwen in de periode 1973-1990; deze mogelijkheid komt ook naar voren in het ontwerp-streekplan (1978) en de door de gemeenteraad vastgestelde Structuurschets voor S (mei 1981);
- oktober 1991: de gemeenteraad van S stemt in met het startconvenant Ontwikkeling Gewest RR 1995-2005 met als eerste bouwlocatie Z-noord;
- september 1993: de gemeenteraad stelt de Structuurschets S 2005 vast met aanduiding van Z-noord als bouwlocatie voor 5.000 woningen; deze bebouwing vergt een partiële herziening van het streekplan en moet gefaseerd uitgevoerd worden;
- maart 1994: vaststelling van de partiële herziening van het Streekplan RR-gebied ten behoeve van woningbouw in R; de provincie kiest voor een woonwijk in Z-noord met een omvang van 3.000 woningen met de mogelijkheid, na terugkoppeling naar de statencommissie, verder te bouwen tot maximaal 5.000 woningen; in deze maand stemt de gemeenteraad in met het VINEX-akkoord waarin voor Z-noord 5.000 woningen staan geprojecteerd;
- november 1994: de Structuurvisie Z-noord meldt dat het besluit tot bebouwing reeds is gevallen;
- april 1996: de gemeenteraad neemt voor het gebied van de toekomstige woonwijk ZZ een voorbereidingsbesluit; de toelichting op het raadsbesluit maakt melding van de voorbereiding van de uitvoering van de plannen;
- kranten meldden als aanvangsdatum van de opspuitwerkzaamheden voor ZZ-oost januari 1997; een jaar nadien zou het westelijk deel worden opgespoten.
- de uitvoering van de bouw is nadien begonnen waarbij de bouwstroom van de eerste tranche woningen aan de oostzijde is begonnen.
Tot de stukken behoort een kaart waarop is aangegeven dat het perceel K 01, gelegen aan de westelijke zijde van het gebied dat was aangewezen voor de bouw van de eerste tranche van 3.000 woningen, voor circa 80% in dat gebied viel en voor het resterende deel in het gebied van de tweede tranche van 2.000 woningen. Van perceel K 02 viel een miniem deel in het gebied van de eerste tranche en het overgrote deel in dat van de tweede tranche.
2.4. Op 25 januari 2000 heeft de inspecteur de percelen grasland K 01 en K 02 bezocht en daarbij geconstateerd dat deze percelen agrarisch in gebruik waren bij de vennootschap en nog niet waren opgespoten. Op 15 september 2000 heeft de commanditaire vennootschap het gebruik van de percelen beëindigd.
2.5. In verband met procedurele problemen is de start van de bouw van de woningen een aantal malen uitgesteld terwijl ook architecten meer tijd nodig hadden. Als uitvloeisel van de "D-affaire" heeft de bouw zelfs enige tijd stilgelegen.
2.6. Op 3 september 2001 heeft de chef Grondzaken van de gemeente S en destijds projectleider voor Z-noord, verklaard
De kans dat de onderhavige grond binnen zes jaar vanaf 5 mei 1994 bebouwd zou worden achtte ik op dat moment miniem. Volgens mij was het naar redelijkheid en billijkheid 100% zeker dat de grond agrarisch in gebruik bleef, mede gezien de start van de woningbouw (eerst oostelijk van de a-straat en daarna vanuit de oostzijde van het plangebied naar het westen toe), de planning en het verleende gebruiksrecht.
2.7. De inspecteur heeft 45% van de zijns inziens niet onder de landbouwvrijstelling vallende boekwinst, behaald bij de vervreemding van de helft van perceel K 01, aangemerkt als door belanghebbende behaald.
3. Geschil
Belanghebbende betwist de juistheid van de correctie met betrekking tot de verkoop van het halve perceel grasland K 01.
4. Standpunten van partijen en verklaringen ter zitting
Voor de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken. Partijen hebben verklaard dat de gedingstukken in elke zaak betrekking hebben op alle samenhangende zaken.
Voorts heeft de gemachtigde nog verklaard dat de transactie met B Beheer B.V. nodig was om de ontbinding van de maatschap tussen de weduwe van de oom van X en zijn broer XX financieel mogelijk te maken; dat hij in dergelijke zaken veelal met de belastingdienst een compromis sluit.
De inspecteur heeft nog verklaard dat de projectleider niet bevoegd was te bepalen hoe lang het agrarisch gebruik zou voortduren.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. In een geval als het onderhavige rust op de inspecteur de last aannemelijk te maken dat ten tijde van de ruiling van het perceel grasland K 01 een redelijke kans bestond dat dat perceel binnen zes jaar anders dan agrarisch zou worden aangewend. Partijen gaan in dit verband beiden uit van de datum 5 mei 1994, zijnde de dag waarop de overeenkomst van ruiling is gesloten, en het hof acht deze datum als beoordelingsmoment juist.
5.2. Op grond van de overgelegde stukken was het naar 's hofs oordeel op 5 mei 1994 aannemelijk dat het perceel grasland op enig moment anders dan agrarisch zou worden aangewend. Bij de beantwoording van de vraag of op 5 mei 1994 de redelijke kans bestond dat dit gebruik reeds binnen zes jaar zou worden gerealiseerd, acht het hof de volgende omstandigheden van belang:
- de bebouwing van het perceel was grotendeels voorzien in de eerste tranche van 3.000 woningen, doch het perceel was gelegen aan de uiterste westpunt van het daarvoor aangeduide gebied;
- belanghebbende verkreeg een gebruiksrecht gedurende ruim 6 jaar na de overdracht, zulks in tegenstelling tot andere kopers van percelen grond die gelegen waren in het gebied van de eerste tranche woningen; bij de uitvoering van de overeenkomst hebben partijen zich niet gedragen op een wijze waarop twijfels zouden kunnen ontstaan aan hun feitelijke bedoeling;
- de projectleider heeft verklaard dat naar zijn toenmalige, stellige verwachting bebouwing van de percelen van belanghebbende niet binnen zes jaar te verwachten viel en deze verklaring spoort met de feitelijk gevolgde werkwijze bij het bouwrijp maken van de gronden en het verloop van de bouwstroom;
- in de aanvankelijk gehanteerde planning was bebouwing in het jaar 2000 mogelijk voorzien doch de planning van dergelijke grootschalige projecten laat veelal afwijkingen zien ten opzichte van de feitelijke gang van zaken en een dergelijke afwijking was ook in 1994 niet uit te sluiten (en is de facto ook opgetreden).
5.3. Gelet op de onder 5.2 omstandigheden, in hun onderlinge verband bezien, is het hof van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat op 5 mei 1994 een redelijke kans bestond dat het perceel grasland binnen zes jaren anders dan agrarisch gebruikt zou worden. De overige stellingen van belanghebbende behoeven in dit geval geen bespreking meer.
5.4. Het hof zal de aanslag verminderen tot een berekend naar een belastbaar inkomen van nihil en verstaat dat de inspecteur een beschikking zal geven op de voet van het bepaalde in artikel 51a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
6. Proceskosten
Het hof zal de inspecteur veroordelen in de proceskosten van belanghebbende en wel tot een bedrag van € 1.207,50, zijnde 2,5 voor proceshandelingen x € 322,- x 1,5 wegens het gewicht van de zaak. In verband met de samenhang tussen de onderhavige zaak en die genoemd in onderdeel 1 komt het hof voor deze zaak uit op een bedrag van € 402,50.
7. Beslissing
Het hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur en vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van nihil;
- gelast de Staat het griffierecht ad € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 402,50, te betalen door de Staat.
De uitspraak is gedaan op 17 januari 2002 door mr. Bijl, Boersma en Brouwer, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a- de naam en het adres van de indiener;
b- een dagtekening;
c- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.