ECLI:NL:GHAMS:2001:AD8306

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/545
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Dutmer
  • A. van der Ouderaa
  • J. Goes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging voorlopige aanslag inkomstenbelasting door Gerechtshof Amsterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2001 uitspraak gedaan in het beroep van X, belanghebbende, tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. Het beroep was gericht tegen de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996, die ambtshalve was vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 1.000.000. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar was door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden. Het Hof heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 16 januari 2001, waar belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur. Tijdens deze zitting is het beroep gelijktijdig behandeld met andere beroepen van belanghebbende met betrekking tot eerdere aanslagen.

Het Hof heeft vastgesteld dat de voorlopige aanslag niet correct was, omdat bij het opleggen van de definitieve aanslag over het desbetreffende jaar geen rekening was gehouden met de verrekening van de voorlopige aanslag. Het Hof oordeelde dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk was en dat de voorlopige aanslag moest worden vernietigd. De inspecteur had erkend dat er een vergissing was gemaakt bij de verrekening van de voorlopige aanslagen voor de jaren 1996 en 1997. Het Hof heeft de bestreden uitspraak van de inspecteur vernietigd en de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1996 vernietigd. Tevens is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en is het betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 17 februari 1999, hetwelk is aangevuld bij brief van 14 juni 1999. Het onderhavige beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 7 januari 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
1.2. De voorlopige aanslag is ambtshalve berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.000.000. Het bezwaar tegen de voorlopige aanslag is bij de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden van het bezwaar.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de voorlopige aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 72.187.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
1.5. Ter zitting van 16 januari 2001 zijn verschenen belanghebbende, tot bijstand vergezeld van A, alsmede namens de inspecteur mr. B. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en met bijlagen overgelegd. Belanghebbende heeft van de bijlagen kennis kunnen nemen, met uitzondering van de bijlage waarin de interne verslaglegging van een controleambtenaar is opgenomen. Desgewenst is het belanghebbende toegestaan daarop later na kennisneming te reageren.
1.6. Het beroep is ter zitting van 16 januari 2001 gelijktijdig behandeld met de beroepen van belanghebbende betreffende de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1990, 1991, 1992, 1993, 1994 en 1995, de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 en de aanslagen vermogensbelasting 1990, 1991, 1992, 1993, 1994, 1995, en 1996, met als kenmerken respectievelijk 97/21420, 99/3636, 99/03637, 99/03638, 98/05038, 99/00544, 99/00546, 99/03639, 99/03640, 99/03642, 99/03643, 99/03644, 98/05283, 99/00547. Een aantal van de zaken, te weten 99/00544, 99/00545, 99/00546 en 99/00547, is eerder - 18 januari 2000 - door de enkelvoudige belastingkamer in behandeling genomen en vervolgens verwezen naar de meervoudige belastingkamer.
1.7. Op 1 februari 2001 heeft het Hof naar aanleiding van de zitting van 16 januari 2001 inzake het onderhavige beroep en de door belanghebbende ingestelde beroepen betreffende de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1990 en 1991, de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 en de aanslagen vermogensbelasting voor de jaren 1991, 1993, 1994, 1995 en 1996 de inspecteur nadere inlichtingen gevraagd. De inspecteur heeft gereageerd bij brief van 19 februari 2001. Tevens is daarbij gereageerd op 's Hofs uitgangspunt betreffende de vermogensbelasting 1990.
In een schrijven, gedagtekend 3 april 2001, heeft belanghebbende op het antwoord van de inspecteur gereageerd. Belanghebbende voegde bij zijn antwoord 29 bijlagen. Hij gaf daarin aan dat hij op een tweede mondelinge behandeling prijs stelde. Op 11 april 2001 is bij het Hof een brief van belanghebbende ingekomen, gedagtekend 10 april 2001, waarin belanghebbende verwees naar zijn eerdergenoemd schrijven van 3 april 2001 en een tweetal bijlagen bijvoegde.
1.8. Belanghebbende heeft bij brief van 14 juni 2001 een pakket nadere stukken toegezonden. Nu om toezending van deze stukken niet is verzocht, is daarop geen acht geslagen.
1.9. Ter zitting van 26 juni 2001 zijn verschenen belanghebbende en C als zijn gemachtigde, alsmede namens de inspecteur mr. B tot bijstand vergezeld van D. Behandeld zijn de zaken vermeld onder 1.8 hiervoor. Ter zitting is met instemming van zowel belanghebbende als de inspecteur tevens behandeld het beroep betreffende de aanslag vermogensbelasting voor het jaar 1992 (99/3642).
Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota overgelegd. Van de inhoud van de pleitnota is alleen voorgedragen hetgeen onder het kopje 'Hoogte in geding zijnde aanslagen vermogensbelasting' is geschreven. Voor het overige heeft het de pleitnota geen betrekking op de gevraagde schriftelijke inlichtingen en is daarvan geen kennis genomen.
1.10. Na afloop van de tweede mondelinge behandeling is op 27 juni 2001 ter griffie een pleitnota van de inspecteur ingekomen. Het Hof heeft hier geen acht op geslagen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1950, was in het onderhavige jaar in dienstbetrekking werkzaam als architect bij de gemeente Q, welke dienstbetrekking in 1997 is beëindigd. Tevens oefende hij in diezelfde periode zelfstandig het beroep uit van architect. Voorts kocht belanghebbende in de jaren 1981, 1987, 1989 en 1990 in privé - in twee gevallen tezamen met twee anderen - panden aan de A-straat respectievelijk de huisnummers 28, 30, 18 en 20 te Amsterdam. De panden zijn vervolgens verbouwd tot 20 appartementen, die alle worden verhuurd. Tevens verhuurt belanghebbende het pand aan de A-straat 16 te Amsterdam waarvan hij geen eigenaar is, alsmede een boot aan de R. Bij de verbouwing en de exploitatie van de panden zijn ook de vennootschappen E B.V. en F B.V. betrokken.
2.2. Aan belanghebbende is op 26 februari 1997 een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 en vermogensbelasting 1997 uitgereikt. Gedagtekend 11 april 2000 heeft belanghebbende een aangiftebiljet voor genoemde belastingen ingediend onder bijvoeging van een opgave van zijn inkomsten over 1996.
2.3. Op 18 september 1997 heeft de inspecteur aan belanghebbende een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 opgelegd naar een geschat belastbaar inkomen van ¦ 1.000.000, waartegen belanghebbende op 27 oktober 1997 een bezwaarschrift heeft ingediend. In dit bezwaarschrift staat onder meer het volgende vermeld:
"Ik heb medio april 1996 (...) ingediend de jaaropgave 1996 (...) en de inkomsten uit arbeid als zelfstandige ondernemer ad 2 x f 6.000 excl. BTW.
(...)
De schatting van de inkomsten huurprijzen is:
perceel 18:
(...)
f 7.100,00
perceel 20:
(...)
f 19.958,00
perceel 28:
(...)
f 12.075,00
perceel 30
(...)
f 15.244,00"
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende wegens het ontbreken van de gronden bij uitspraak van 7 januari 1999 niet ontvankelijk verklaard. Het totale inkomen, vermeld in de begeleidende brief bij de op 11 april 2000 ingediende aangifte, bedroeg ¦ 97.420 met verzoek dit bedrag te verrekenen met de compensabele verliezen van voorgaande jaren.
Het aangegeven inkomen bestaat uit:
¦
salaris 70.950
inkomsten uit onderneming 4.275
inkomsten uit vermogen 22.195
97.42
2.4. Op 9 april 2000 heeft belanghebbende voorts een "uitgebreide verdichte" winst & verliesrekening opgesteld. Verkort weergegeven luidt deze rekening:
¦
Ontvangen huren 98.676,77
Uitgaven ¦
Exploitatiekosten 72.526,37
Financiële baten en lasten 3.955,49 76.481,86
Saldo winst 22.194,91
2.5. In zijn brief van 19 februari 2001 schrijft de inspecteur in antwoord op de gevraagde inlichtingen met betrekking tot de voor de jaren 1996 en 1997 opgelegde voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen onder meer:
"Er heeft geen verrekening plaatsgevonden van de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen over 1996 en 1997 bij het opleggen van de definitieve aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1996 en 1997. Dit berust op een vergissing.
Tegen de definitieve aanslagen inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen over de jaren 1996 en 1997 is bezwaar ingediend. Er is echter nog geen uitspraak op de bezwaarschriften gedaan in afwachting van een uitspraak inzake de nog lopende beroepsprocedures."
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of het belastbare inkomen terecht op ¦ 1.000.000 is vastgesteld.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4.2. Belanghebbende heeft ter zitting van 16 januari 2001 nog het volgende - kort en zakelijk weergegeven - aan zijn stellingen toegevoegd.
Alles is altijd vooraf overlegd met de Belastingdienst. Pas vanaf 1990 is er een probleem ontstaan. Er is toen veel hersteld zonder subsidie. Zelf ben ik ingestort. Alle huren zijn in de B.V. gekomen. Alles ging buiten mij om. E B.V. huurt van de eigenaar en die verhuurt vervolgens aan derden, tegen vergoeding van een bepaald percentage. Ik heb nooit beoogd om in privé te verhuren. De administratie was keurig in orde, behalve dan dat er geen jaarrekening was. De oorzaak lag in het feit dat er meerdere eigenaren waren. Tegen mij was een hetze gaande. Het is altijd mijn bedoeling geweest om alles op te lossen. Ik heb altijd volledige inzage aan de belastingdienst gegeven. Er is uitstel tot het indienen van de aangiften verleend, echter ik heb het bewijs daartoe niet bijgevoegd. Ik verzoek het Hof om de belastingdienst de ingediende aangiften alsnog te laten beoordelen op basis van de inmiddels voorhanden zijnde administratie en om omkering van de bewijslast niet toe te staan.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting van 16 januari 2001 het volgende - kort en zakelijk weergegeven - aan zijn stellingen toegevoegd.
Ik weerspreek alles wat belanghebbende zojuist heeft gesteld. Belanghebbende heeft voldoende gelegenheid gekregen om een deugdelijke administratie over te leggen. Belanghebbende beweert telkens dat de administratie gereed is, maar hij legt niets over. Het is voor de belastingdienst een ondoenlijke zaak om conclusies te trekken uit een stapel overgelegde bonnen, hetgeen ook niet de taak van de belastingdienst is. De controlerend ambtenaar heeft de ingestelde controle op een gegeven moment gestaakt omdat hij tot de conclusie kwam dat de administratie te veel gebreken vertoonde en er inmiddels procedures liepen. Tot op heden blijkt dat er nog geen deugdelijke administratie voorhanden is. Niet gebleken is dat belanghebbende zelf niet verhuurd.
4.4. Namens belanghebbende is ter zitting van 26 juni 2001 nog het volgende - kort en zakelijk weergegeven - naar voren gebracht.
Mij was niet duidelijk dat vandaag uitsluitend de in de uitnodiging aan de orde gestelde onderwerpen zouden worden behandeld. Omdat mijn pleitnota meer onderwerpen behandelt zal ik slechts hetgeen is vermeld onder het kopje 'Hoogte in geding zijnde aanslagen vermogensbelasting' voorlezen. Het betreft de volgende gegevens:
"Ambtshalve aanslag WOZ waarde panden aan te geven vermogen na aftrek hypotheekschuld
1991 fl. 1.000.000 Fl. 196.000 fl. 116.000
1993 fl. 1.000.000 Fl. 421.000 fl. 341.000
1994 fl. 1.500.000 Fl. 474.000 fl. 394.000
1995 fl. 1.000.000 Fl. 474.000 fl. 394.000
1996 fl. 2.000.000 Fl. 681.000 fl. 561.000
Tot en met 1996 bedraagt de hypotheekschuld van belastingplichtige fl. 80.000 en tot en met 1995 bedraagt het aandeel in het onroerend goed voor de nummers 18 en 20, 1/3 deel. Wegens overname van het onroerend goed krijgt belanghebbende een schuld van fl. 40.000 per 1 januari 1996 naast de hypetheekschuld van fl. 80.000."
De loonbelasting voor de jaren 1990 en 1991 moet nog worden verrekend. Belanghebbende heeft de rente per abuis bij E B.V. aangegeven.
Ik ga akkoord met een waardering van de onroerende zaken tegen de WOZ-waarden met inachtneming van een ophogingspercentage van 30% en de hypotheekschuld. Voor 1992 bedraagt de WOZ-waarde ƒ 303.000.
Naast de onroerende zaken bezat belanghebbende niet veel. Zijn vorderingen op E B.V. waren vanwege de deplorabele toestand van die vennootschap waardeloos.
4.5. De inspecteur heeft ter zitting van 26 juni 2001 nog het volgende - kort en zakelijk weergegeven - aan zijn stellingen toegevoegd.
Ten onrechte is de ingehouden loonbelasting over 1990 en 1991 niet verrekend met de aanslag inkomstenbelasting over die jaren. Dat moet alsnog gebeuren. De over 1991 te verrekenen loonbelasting bedraagt ƒ 21.187.
Anders dan ik in mijn brief van 19 februari 2001 heb opgemerkt, laat ik de verrekening van loonbelasting met niet-aangegeven rente-inkomsten vallen.
De voorlopige aanslagen over 1996 en 1997 zijn niet met de definitieve verrekend. Tegen de definitieve aanslagen is bezwaar aangetekend. Deze zouden in stand behoren te blijven. De voorlopige aanslagen over 1996 en 1997 kunnen worden vernietigd. Belanghebbendes vermogen bestond niet alleen uit onroerende zaken. Hij had ook nog grote vorderingen op E B.V. Omdat ik daar verder geen concrete invulling aan kan geven, ga ik ermee akkoord dat de overige vermogensbestanddelen buiten beschouwing worden gelaten.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Het Hof is van oordeel dat, anders dan de inspecteur in de uitspraak op het bezwaarschrift concludeert, het bezwaarschrift van belanghebbende weliswaar summier maar wel voldoende is gemotiveerd. Het Hof acht belanghebbende mitsdien ontvankelijk in zijn bezwaar.
5.2. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over het jaar 1996 kan worden vernietigd omdat bij het opleggen van de definitieve aanslag over dit jaar geen rekening is gehouden met de verrekening hiervan. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen, ervan uitgaande dat ook belanghebbende zulks heeft bedoeld te stellen.
5.3. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd, dat het bezwaar ontvankelijk is en dat de voorlopige aanslag moet worden vernietigd.
6. Proceskosten
Nu de uitspraak niet in stand blijft, acht het Hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Op grond van het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt het bedrag als volgt vastgesteld:
- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: 1,5 (voor het verschijnen ter zitting) x ¦ 710 x 1 (vanwege samenhangende zaken) x 2 (vanwege het gewicht van de zaak) = ¦ 2.130; per samenhangende zaak is dit ¦ 1.065;
De reiskosten van belanghebbende ten bedrage van ¦ 30 betreffen zowel de samenhangende inkomstenbelasting/premie volksverzekeringenzaken als de samenhangende vermogensbelastingzaken en zijn bij de laatste in aanmerking genomen. Als gelijktijdig ingediende zaken inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen hangen samen die betreffende 1996 en 1997.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- verklaart het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk,
- vernietigt de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over het jaar 1996,
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van ƒ 1.065 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en
- gelast de inspecteur het betaalde griffierecht van ¦ 85 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 30 oktober 2001 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van der Ouderaa en Goes, leden, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.