ECLI:NL:GHAMS:2001:AD8300

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/01810
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Van Loon
  • Mr. Couperus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaarschrift en rechtsmiddelenverwijzing in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2001 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij belanghebbende, een bouwondernemer, bezwaar had gemaakt tegen de leges die door de gemeente Naarden waren opgelegd. De leges, ter hoogte van ƒ 2.850, waren in rekening gebracht als onderdeel van een bouwvergunning die belanghebbende had aangevraagd. De vergunning en de bijbehorende legesnota waren echter niet tijdig aan belanghebbende bekendgemaakt. Belanghebbende ontving pas in juni 1997 en maart 1998 informatie over de legesheffing, maar diende pas op 24 oktober 2000 een bezwaarschrift in, ruim na de wettelijke bezwaartermijn van zes weken.

Het Hof oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Belanghebbende had niet tijdig gereageerd op de legesnota en was zelf in verzuim. Het Hof stelde vast dat, zelfs als de gemeente niet had voldaan aan de verplichting om belanghebbende op de bezwaarmogelijkheden te wijzen, dit niet leidde tot ontvankelijkheid van het bezwaar. Belanghebbende had immers al eerder kennis genomen van de legesheffing en had geen actie ondernomen tot oktober 2000. Het Hof concludeerde dat de gemeente terecht het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk had verklaard.

Daarnaast erkende de verweerder ter zitting dat de legesnota in strijd was met de Verordening, aangezien het bedrag ƒ 2.550 had moeten zijn. Het Hof kon echter niet ingaan op de inhoudelijke bezwaren van belanghebbende, omdat het bezwaar niet ontvankelijk was verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing werd op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Naarden, hierna verweerder, verzonden op 7 mei 2001, betreffende de heffing van leges van
¦ 2.850.
Het beroep is behandeld ter zitting van 14 december 2001.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Op 4 maart 1997 zijn door verweerder, als onderdeel van de bouwvergunning die door belanghebbende was aangevraagd, aan belanghebbende leges in rekening gebracht tot een bedrag van ƒ 2.850. De vergunning met de legesnota is evenwel toen niet aan belanghebbende bekendgemaakt. Bij brief van 26 juni 1997 van verweerder aan belanghebbende werd belanghebbende op de hoogte gebracht van de heffing van leges. Pas rond 1 maart 1998 heeft belanghebbende de vergunning, waarop vermeld de verschuldigde leges, toegezonden gekregen. Bij het stuk was een bijlage gevoegd waarin belanghebbende erop werd gewezen dat tegen het besluit binnen zes weken bezwaar kon worden gemaakt bij burgemeester en wethouders.
2. Belanghebbende heeft op 24 oktober 2000 een bezwaarschrift ingediend. Bij de bestreden uitspraak is belanghebbende in zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
3. De legesnota is gedagtekend 4 maart 1997. Belanghebbende heeft van (het bestaan van) de nota kennis genomen door de brieven van de gemeente van 26 juni 1997 en (bij benadering) 1 maart 1998. Pas in oktober 2000 heeft belanghebbende bezwaar aangetekend.
4. Verweerder is van oordeel dat belanghebbende bij de toezending rond 1 maart 1998 op deugdelijke wijze is voorgelicht over de bezwaarmogelijkheden. Belanghebbende is van oordeel dat dit niet zo is. Het Hof overweegt als volgt. Zo er al van moet worden uitgegaan dat de verweerder niet heeft voldaan aan zijn plicht uit hoofde van artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht (het wijzen op de bezwaarmogelijkheden), dan heeft het volgende te gelden. Hier doet zich niet voor het geval dat belanghebbende bezwaren had tegen de legesheffing, maar in het uitoefenen van zijn bevoegdheden ter zake werd gehinderd door het feit dat hem bij de aanslag niet werd uiteengezet waar en wanneer hij die bezwaren kon indienen. Uit de stellingname van belanghebbende volgt dat zijn bezwaren pas opkwamen in oktober 2000. Daaruit maakt het Hof op dat belanghebbende ook indien verweerder belanghebbende op onberispelijke wijze had geïnstrueerd over de wijze van het indienen van bezwaren, het bezwaar van belanghebbende pas in 2000 zou zijn ingediend. De omstandigheid dat belanghebbende pas in 2001 vernam hoe de heffingsgrondslag was bepaald brengt hierin geen verandering. Belanghebbende had zich voor het aanvragen van de bouwvergunning verzekerd van het bouwbedrijf dat de werkzaamheden zou verrichten. Op enig moment in 1997 heeft belanghebbende kennis genomen van het bedrag van de legesheffing. Hij heeft zich verder niet ingelaten met de vraag hoe dit bedrag was berekend. Tot oktober 2000 ging belanghebbende er kennelijk van uit dat de berekening juist was. Dat hij op dit punt pas in oktober 2000 zijn bedenkingen krijgt, komt voor rekening van belanghebbende zelf. Belanghebbende heeft ter zitting daarover nog gezegd dat als hij eerder had geweten hoe de heffing in elkaar stak, hij eerder aan de bel had getrokken. Dat belanghebbende niet eerder zijn licht heeft opgestoken, komt voor eigen risico. Op verweerder rustte niet de plicht in de legesnota uiteen te zetten op welke wijze het geheven bedrag werd berekend.
5. Het vorenstaande houdt in dat het bezwaarschrift, dat pas werd ingediend ruim drie jaar, resp. tweeënhalf jaar na de verzending van de brieven van de gemeente, buiten de wettelijke bezwaartermijn is ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Belanghebbende is zelf in verzuim geweest en is door verweerder terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
6. Ter zitting heeft verweerder erkend dat gelet op de bepalingen van de Verordening de legesnota ƒ 2.550 had moeten bedragen en hij heeft toegezegd de nota alsnog met ƒ 300 te verminderen. Door de bovenvermelde beslissing kan het Hof niet ingaan op de verdere inhoudelijke bezwaren van belanghebbende.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 19 december 2001 door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.