ECLI:NL:GHAMS:2001:AD7684

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/1147
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Van Maanen
  • Mr. Van de Merwe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van kantoorruimten voor onroerende-zaakbelastingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 december 2001 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende X tegen de Directeur Dienst Burgerzaken en Gemeentebelastingen van de gemeente Z. Het geschil betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het pand A-straat 1 te Z, dat in gebruik is als kantoorgebouw. De kamers op de eerste verdieping van het pand zijn afzonderlijk afsluitbaar, maar de verdieping als geheel is niet afsluitbaar. De vraag die aan het Hof werd voorgelegd, was of de door belanghebbende gebruikte ruimten gezamenlijk als een onroerende zaak kunnen worden aangemerkt volgens de geldende wet- en regelgeving, met name de Wet waardering onroerende zaken en de gemeentelijke verordening.

Het Hof heeft vastgesteld dat de kamers die door belanghebbende worden gebruikt, elk afzonderlijk afsluitbaar zijn en daarmee bestemd zijn om als afzonderlijke eenheden te functioneren. Dit betekent dat deze kamers, ondanks het ontbreken van eigen toiletten en een eigen voordeur, als gedeelten van een gebouwd eigendom kunnen worden beschouwd. Het Hof oordeelde dat de kamers op de eerste verdieping, die door belanghebbende in gebruik zijn, bij elkaar behoren en gezamenlijk een onroerende zaak vormen zoals bedoeld in de relevante wetgeving.

De uitspraak concludeert dat het beroep van belanghebbende ongegrond is, en dat de aanslag onroerende-zaakbelastingen terecht is opgelegd. Het Hof heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien belanghebbende in het ongelijk is gesteld en er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door mr. Van Maanen, lid van de belastingkamer, en is ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijftiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de Directeur Dienst Burgerzaken en Gemeentebelastingen van de gemeente Z, verweerder, gedagtekend 27 februari 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen (gebruikersbelasting) betreffende A-straat 1 (eerste verdieping) te Z voor het jaar 1999.
Het beroep is behandeld ter zitting van 30 november 2001.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Artikel 2 van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Z 1999 (hierna: de Verordening) luidt:
" Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken (Stb. 1994, 874). "
2. Het pand A-straat 1 te Z (hierna: het pand) is een kantoorgebouw bestaande uit vier verdiepingen (begane grond en eerste, tweede en derde verdieping). Op elke verdieping zijn kamers die worden gebruikt als kantoor. Op de eerste verdieping bevinden zich gemeenschappelijke verkeersruimten (trapopgang en toiletvoorziening) en vijf kamers, die alle bij belanghebbende in gebruik zijn. De kamers op de andere verdiepingen zijn in gebruik bij andere rechtspersonen, die geen organisatorische of functionele relatie hebben met belanghebbende. De eerste verdieping is niet in haar geheel afsluitbaar; de afzonderlijke kamers zijn dat wel.
3. De in geding zijnde aanslag heeft betrekking op de door belanghebbende gebruikte ruimten gezamenlijk.
4. In geschil is of de door belanghebbende gebruikte ruimten gezamenlijk een onroerende zaak vormen als bedoeld in de Verordening.
5. De kamers die belanghebbende als kantoorruimte in gebruik heeft zijn elk afzonderlijk afsluitbaar. Daarmee zijn zij naar het oordeel van het Hof elk bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Daarmee zijn zij gedeelten van een gebouwd eigendom als bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) en artikel 2 van de Verordening. Daaraan doet niet af dat zich in deze gedeelten geen toiletfaciliteiten bevinden en evenmin dat zij geen eigen voordeur hebben, maar dat deze wordt gedeeld met de gebruikers van de kamers op de andere verdiepingen. Evenmin doet daaraan af dat de eerste verdieping niet in haar geheel afsluitbaar is.
6. Belanghebbende heeft alle kamers op de eerste verdieping van het pand in gebruik. Belanghebbende heeft geen ander kamers in het pand in gebruik. De indeling is - naar belanghebbende ter zitting heeft verklaard - zodanig dat niet voor de hand ligt dat de kamers op de eerste verdieping door verschillende gebruikers worden gebruikt. Het Hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden deze kamers, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren als bedoeld in artikel 16, onderdeel d, van de Wet WOZ. Nu deze kamers alle bij belanghebbende in gebruik zijn vormen zij te zamen een samenstel als bedoeld in de vermelde bepaling en een onroerende zaak als bedoeld in vermeld artikel 16 en in artikel 2 van de Verordening. Het gelijk is aan verweerder.
Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 14 december 2001 door mr. Van Maanen, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.