ECLI:NL:GHAMS:2001:AD7050

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/1037
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van der Ouderaa
  • J. Jonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen op basis van kentekenregistraties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2001 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende, X, tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd op basis van gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW), waaruit bleek dat belanghebbende betrokken was bij de handel in tweedehands auto’s. De inspecteur stelde dat belanghebbende inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden had genoten, wat leidde tot een herberekend belastbaar inkomen van ƒ 24.893. Belanghebbende betwistte deze aanslag en voerde aan dat hij de auto’s slechts op zijn naam had laten registreren voor een vriend, B, die de werkelijke handelaar was.

Tijdens de zitting op 16 oktober 2001 werd het standpunt van belanghebbende besproken, waarbij hij verklaarde dat hij B had geholpen met de registratie van de auto’s. De inspecteur betwistte deze verklaring en stelde dat de gegevens van de RDW het vermoeden rechtvaardigden dat belanghebbende zelf de auto’s had verworven en verkocht. Het Hof oordeelde dat belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen en dat de inspecteur terecht de navorderingsaanslag had opgelegd.

Het Hof verklaarde het beroep ten dele gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en verminderde de navorderingsaanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 24.590. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 710. De uitspraak werd gedaan door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing werd ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, hierna de inspecteur, gedagtekend 15 februari 2001, betreffende de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 oktober 2001.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep ten dele gegrond
- vernietigt de bestreden uitspraak
- vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 24.590
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad ƒ 60 aan belanghebbende te vergoeden, en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van ƒ 710 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
Gronden
1. Belanghebbende, geboren in 1971 en gehuwd, heeft over het jaar 1996 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen van ¦ 14.893.
2. Nadat de primitieve aanslag is opgelegd (overeenkomstig de ingediende aangifte), ontvangt de inspecteur gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW). Volgens deze gegevens stonden in de periode 1995 tot en met 1998 eenhonderdnegenenzestig (169) kentekenregistraties op naam van belanghebbende. De verkregen gegevens van de RDW houden verband met een onderzoek dat door de Belastingdienst is ingesteld naar de handel in tweedehands-auto's.
3. Van de 169 registraties van kentekens hebben 26 registraties betrekking op het jaar 1996. Hiervan hebben, volgens het door de inspecteur overgelegde overzicht, 10 registraties betrekking op de inkoop van een auto en 11 op de verkoop van een auto. Van de verkochte auto's zijn er, naar de inspecteur de gegevens van de RDW verklaart, vier verkocht aan een particulier, drie aan een handelaar, zijn er drie uitgevoerd en is van één auto het kenteken ongeldig verklaard.
4. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende ter zake van de verkoop van auto's inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte arbeid heeft genoten. Per verkochte auto gaat de inspecteur uit van een netto-opbrengst van ƒ 1.000. Met dagtekening 24 november 1998 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 opgelegd, naar een herberekend belastbaar inkomen van ¦ 24.893, waarbij is uitgegaan van 10 verkochte auto's. Gelijktijdig is een boete ten bedrage van ¦ 1.874 opgelegd wegens het doen van een onjuiste aangifte.
5. Belanghebbende stelt dat hij de auto's slechts op zijn naam heeft laten registreren bij wijze van een vriendendienst voor B en dat de auto's in werkelijkheid werden verhandeld door B. Belanghebbende heeft een uit het Arabisch vertaalde verklaring overgelegd van B, waarin hij onder meer het volgende verklaard:
"Ik, (...) B (...), geboren in 1968, houder van paspoort nr. (...) wonende te Tripoli Libië (...) verklaar hierbij dat ik in de periode tussen 1996 en 1999 aantal auto's in Nederland had gekocht. Ik kon die auto's niet op mijn overschrijven, omdat het postkantoor weigerde dat te doen vanwege tijdelijk verblijf in Nederland. (Ik ben met een visum naar Nederland gekomen). (...) Daarom heb ik mijn Marokkaanse vriend X benaderd mij te helpen bij het overschrijven van deze auto's op zijn naam, want hij verblijft permanent in Nederland. De auto's zijn geëxporteerd naar Libië voor familie, vrienden en buren. Een paar auto's zijn in Nederland verkocht, omdat is gebleken dat ze van slecht kwaliteit zijn en het is niet mogelijk om ze naar Libië uit te voeren. Ik heb deze verklaring voor mijn vriend X geschreven, omdat de belastingdienst in Nederland van hem heeft geëist de belasting te betalen over aantal auto's die in Nederland zijn verkocht. X wist niet dat er belasting over deze moest betaald worden. Vervolgens heb ik al persoonlijk belasting over deze auto's betaald als hij bij mij met een acceptgiro langskomt. (...)
Amsterdam 15 september 2000."
Belanghebbende heeft voorts een kopie van het paspoort van B en een bankafschrift ten name van B overgelegd.
6. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat hij de aanwezigheid van een nieuw feit niet betwist en dat met betrekking tot de verhoging geen afzonderlijk verweer wordt gevoerd, behoudens de betwisting van de materiële heffingsgrondslag waarop de verhoging is gebaseerd.
7. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij B in 1995 in een buurthuis in Q heeft ontmoet, dat B auto's kwam halen om naar zijn eigen land te transporteren, dat B een huisje huurde in Q en dat hij niet weet of hij daar nog woont. Belanghebbende heeft voorts verklaard dat hij met B had afgesproken dat hem per geregistreerd kenteken ƒ 100 zou worden vergoed en dat hij deze vergoedingen niet in zijn belastingaangiften heeft verantwoord.
8. De inspecteur heeft de verklaring van belanghebbende, inhoudende dat hij ten behoeve van B kentekens van auto's op zijn naam liet registreren gemotiveerd in het verweerschrift weersproken. In dat verband heeft de inspecteur in het bijzonder er op gewezen dat de op naam van belanghebbende geregistreerde kentekens volgens de gegevens van de RDW in een groot aantal gevallen niet zijn uitgevoerd, maar - zoals het Hof de overgelegde gegevens en de daarop door de inspecteur verstrekte toelichting begrijpt - zijn verkocht aan handelaren en particulieren in Nederland. Gelet op de betwisting van de verklaring van B door de inspecteur heeft het naar het oordeel van het Hof op de weg van belanghebbende gelegen om voor zijn stelling nader bewijs te leveren. Noch van de in de verklaring van B gestelde uitvoer van auto's naar Libië, noch van het in die verklaring gestelde betalen van belasting door B ter zake van de verkoop van de auto's is nader bewijs geleverd. Ook overigens heeft belanghebbende geen nader bewijs ingebracht.
9. Naar het oordeel van het Hof rechtvaardigen de gegevens van de RDW het vermoeden dat belanghebbende, meer dan volgt uit zijn eigen verklaring, betrokken is geweest bij de handel in tweedehands auto's. Dit vermoeden is niet weggenomen door de verklaring van B. In het bijzonder niet, omdat op grond van de gegevens van de RDW aannemelijk is te achten dat de verkochte en op naam van belanghebbende geregistreerde auto's in meerderheid niet zijn uitgevoerd, maar in Nederland zijn verkocht.
10. Het vorenstaande brengt het Hof tot de conclusie dat de inspecteur terecht ervan is uitgegaan dat belanghebbende zelf de auto's heeft verworven waarvan de kentekens op zijn naam werden geregistreerd en die vervolgens, zoals is af te leiden uit de gegevens van de RDW, in 1996 zijn verkocht. De aldus verworven inkomsten dienen te worden aangemerkt als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden als bedoeld in artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur van zijn bevoegdheid om de hoogte van deze inkomsten ambtshalve schattenderwijs vast te stellen in redelijkheid gebruik gemaakt. Dat de aanslag, door uit te gaan van een geschatte netto-opbrengst per auto van ¦ 1.000, te hoog is vastgesteld, is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt.
11. De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat abusievelijk geen rekening is gehouden met een hogere aftrek terzake van beroepskosten ten bedrage van ¦ 303. De inspecteur stelt dat de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd en het belastbaar inkomen moet worden verminderd tot ¦ 24.590. Het Hof volgt de inspecteur hierin.
Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht en rekening houdend met de samenhang tussen de zaken van belanghebbende met kenmerk 01/1037, 01/1038 en 01/1039, stelt het Hof de kosten vast op een bedrag van ƒ 2.130 uitgaande van het bedrag van ƒ 710 vermenigvuldigd met de factor 2 voor proceshandelingen en factor 1,5 wegens het gewicht van de zaak. Per samenhangende zaak komen de kosten uit op ¦ 710.
De uitspraak is gedaan op 30 oktober 2001 door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.