ECLI:NL:GHAMS:2001:AD6773

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-000860-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam inzake moord op een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 december 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, dat op 16 maart 2001 was gewezen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was aangeklaagd voor de moord op zijn vijfjarige zoontje, gepleegd op 15 april 2000 te Landsmeer. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging, en heeft de tenlastelegging beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade zijn zoontje van het leven heeft beroofd door meermalen met een mes in zijn lichaam te steken. Het hof heeft het vonnis van de eerste rechter vernietigd, omdat het zich daarmee niet verenigde. De bewijsvoering was volgens het hof wettig en overtuigend, en de verdachte werd schuldig bevonden aan moord.

De verdediging had betoogd dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar was, maar het hof verwierp dit verweer. De deskundigen concludeerden dat de verdachte lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis, maar dat het feit hem slechts in verminderde mate kon worden toegerekend. Het hof heeft de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, met bevel tot verpleging van overheidswege, en heeft de opgelegde straf bepaald op acht jaren gevangenisstraf. Het hof heeft ook de onttrekking aan het verkeer van het gebruikte mes gelast en de bewaring van andere inbeslaggenomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelast. De uitspraak is gedaan door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin de rechters Boumans, Van der Horst en Wesselink zitting hadden.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-000860-01
datum uitspraak 7 december 2001
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 maart 2001 in de strafzaak onder parketnummer 13/123058-00
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op,
[geboortedatum],
thans gedetineerd in………… .
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 2 maart 2001 en in hoger beroep van 23 november 2001.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, met dien verstande dat hij
op 15 april 2000 te Landsmeer opzettelijk en met voorbedachten rade [verdachte]. van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een mes gestoken in het lichaam van die [verdachte].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
moord.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair betoogd dat het begaan van het tenlastegelegde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat hij derhalve op grond van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof verwerpt dit verweer reeds omdat uit de conclusie van het rapport van psycholoog H.E.W. Koornstra en psychiater T.A. Wouters d.d. 15 november 2000 blijkt dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Wouters heeft deze conclusie ter terechtzitting van het hof van 23 november 2001 nogmaals bevestigd en tevens toegelicht dat er geen aanknopingspunten zijn voor conclusies inhoudende een verdergaande ontoerekeningsvatbaarheid.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf en maatregelen
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zijn vijfjarig zoontje ….voor een wandeling bij zijn moeder opgehaald. Nadat hij een meegelopen vriendje had weggestuurd, heeft hij zijn zoontje meegenomen naar een afgelegen terrein. Aldaar heeft verdachte het weerloze jongetje met een groot aantal messteken van het leven beroofd. Het lichaam heeft verdachte in een klein meertje achtergelaten. Door dit feit -en de afschrikwekkende wijze waarop het is gepleegd- is het verlies voor de moeder en verdere nabestaanden van ……. des te schokkender en het verdriet des te moeilijker te verdragen en te verwerken. Ook de rechtsorde is door dit op oninvoelbare wijze gepleegde levensmisdrijf in ernstige mate geschokt. Het hof is van oordeel dat de door de eerste rechter opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de indringende ernst van dit feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd.
Het hof heeft tevens kennis genomen van het de verdachte betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 18 september 2001 waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor het plegen van geweldsdelicten is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Op grond van het voorgaande komt in beginsel slechts een langdurige vrijheidsbenemende straf in aanmerking.
Het hof heeft echter bij het bepalen van de straf en na te noemen maatregel tevens in aanmerking genomen de inhoud van de -zich in het dossier bevindende- rapporten die over verdachte zijn uitgebracht, te weten:
-een rapportage van T.M.J. Huygen, psychiater, L.M.L. Thung, psycholoog en J. Potter, reclasseringsmedewerker d.d. 8 juni 2000;
-een rapport van H.E.W. Koornstra, psycholoog en T.A. Wouters, psychiater d.d. 15 november 2000.
Laatstgenoemd rapport houdt als conclusie in dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat dit feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Dit rapport houdt voorts als beschouwing en advies onder meer in:
Betrokkene is een man van Algerijnse komaf die sinds ongeveer 1990 in Nederland verblijft. Er lijkt sprake te zijn geweest van een persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale en narcistische richting. Betrokkene blijkt een krenkbare man te zijn met een gebrekkige frustratietolerantie en een beperkt gecontroleerde agressieregulatie. Basale paranoïdie, op grond van een laag zelfgevoel en in wezen een grote mate van afhankelijkheid van externe structuur en het actueel verkrijgen van respect, is gebleken gemakkelijk te kunnen aanwakkeren na opgelopen krenkingen. De geboorte van zijn zoontje moet in deze context opgevat worden als de komst van een ernstige structurele bedreiging van het toch al magere zelfgevoel. Betrokkenes relatie wordt gekenmerkt door de obligate behoefte om te domineren enerzijds en afhankelijkheid anderzijds. Er zijn aanwijzingen dat frustraties die in casu over deze relatie ontstaan, niet alleen in fysiek gewelddadige confrontatie met zijn echtgenote, maar ook via de zoon werden ontladen. Het delict wordt opgevat als een “condensatiepunt’ van doorbrekende razernij (zogenaamde “narcisstic rage”) nadat betrokkene daadwerkelijk door zijn partner verlaten was en hij de (sociale) context verloor, waarvan hij de facto voor zijn stabiliteit geheel afhankelijk was. Verondersteld wordt dat betrokkene de haat jegens zijn partner, maar ook jegens zijn zoontje dat hij onbewust verantwoordelijk hield voor de relatieproblematiek, ten tijde van het tenlastegelegde op het slachtoffer heeft gericht, vanwege betrokkenes identificatie met hem als kind van gescheiden ouders -en zodoende in feite de woede over zijn eigen (chronisch) falen “verschoven” heeft ontladen. De mate van “overkill” sluit aan bij betrokkens neiging tot impulsief, agressief reageren en wijst op een veel grotere ontlading (controleverlies) dan zou passen bij een “eenvoudige berekende” actie alleen. Over het (acute) moment van luxatie kon door betrokkenes weigerachtige attitude evenwel niets worden achterhaald. Bij de beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid werd slechts uitgegaan van hetgeen wel bekend werd. Derhalve werd van het meest “gezonde’ in casu het minst wilsonvrije scenario uitgegaan.
Op grond van de kwetsbare persoonlijkheidsstructuur neigt berokkene, in elk geval zonder “onderhoudsmedicatie”, chronisch paranoïd psychotisch te derailleren. Hierbij is sprake van een gestoorde agressieregulatie en de neiging om oorzaken van problemen vanuit de buitenwereld op zich afkomend te interpreteren, zodat betrokkene geacht moet worden, door het gebrek aan ziektebesef en -inzicht zonder verplichte adequate behandeling, meer in het algemeen maatschappelijk onaanvaardbaar gevaarlijk te zijn. Meer specifiek wordt verondersteld dat betrokkene -ook al vormt het slachtoffer als de “primaire bron” casu quo “het object” binnen de relationele sfeer waarop betrokkene vermoedelijk is gedecompenseerd door het tenlastegelegde geen actuele bedreiging meer- anderen binnen de relationele sfeer nog verantwoordelijk zal houden voor zijn situatie. Tenslotte moet worden vastgesteld dat betrokkene thans floride psychotisch functioneert waardoor zijn gedrag onvoorspelbaar is. Gelet op de bijkomende psychische afweerfunctie hiervan, valt niet in te schatten of en wanneer deze toestand zal verbleken en betrokkene ook voor zijn ziekte behandeld zal worden.
Op grond van bovenstaande bevindingen adviseren de onderzoekers -zakelijk weergegeven- om aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Het hof neemt de hiervoor weergegeven conclusie en advies van de gedragsdeskundigen over en maakt die tot de zijne.
Het hof zal, nu aan verdachte het bewezenverklaarde feit wegens de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestvermogens slechts in verminderde mate kan worden toegerekend en gelet op het advies van de deskundigen Koornstra en Wouters, de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten, nu op het door verdachte begane misdrijf, naar de wettelijke omschrijving, een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel met het daaraan gekoppelde bevel tot dwangverpleging eist.
Het hof overweegt hierbij dat wanneer verdachte volgens het advies van de deskundigen behandeld moet of kan worden, zoals in deze zaak het geval, daaraan niet afdoet- anders dan de advocaat-generaal, onder verwijzing naar de in de Staatscourant van 6 november 2000, nummer 215 gepubliceerde richtlijn “aanwijzing TBS bij vreemdelingen” van het College van Procureurs-Generaal, ter terechtzitting heeft opgemerkt- dat verdachte na afloop van de detentie uit Nederland verwijderd dient te worden.
Voorts merkt het hof op dat het ervan uit gaat dat in de periode dat verdachte zijn gevangenisstraf ondergaat, een aanvang zal worden gemaakt met de behandeling.
Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een vleesmes, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dat voorwerp het feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder de nummers 1 tot en met 15, 17 tot en met 23 en 30 tot en met 43 genoemde voorwerpen, zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd
van 8 (ACHT) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast voorts de terbeschikkingstelling van de verdachte.
Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een vleesmes.
Gelast de teruggave van de op de beslaglijst onder de nummers 24 tot en met 29 genoemde voorwerpen aan verdachte.
Gelast de bewaring van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder de nummers 1 tot en met 15, 17 tot en met 23 en 30 tot en met 43 genoemde voorwerpen, ten behoeve van de rechthebbende.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Boumans, Van der Horst en Wesselink, in tegenwoordigheid van mr. Rezel als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 december 2001.
Mrs. Van der Horst en Wesselink zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.