ECLI:NL:GHAMS:2001:AD4827

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/3900
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van Loon
  • mr. Van de Merwe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterechte naheffingsaanslag parkeerbelasting door verkeerde tariefinstelling van PIAF

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende, X, tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die hem door de gemeente A was opgelegd. De aanslag, gedateerd op 1 september 2000, betrof een bedrag van ƒ 3 aan parkeerbelasting en ƒ 82 aan kosten. Belanghebbende had op het moment van parkeren gebruik gemaakt van een PIAF persoonlijke parkeermeter, die per ongeluk was ingesteld op een verkeerd tarief van ƒ 1 per 30 minuten in plaats van het geldende tarief van ƒ 1 per 20 minuten. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de zaak behandeld op 21 september 2001 en op 5 oktober 2001 uitspraak gedaan.

Het Hof verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de bestreden uitspraak van de gemeente. Het Hof oordeelde dat, aangezien belanghebbende al belasting had betaald naar het tarief van ƒ 2 per uur, er slechts ƒ 1 per uur kon worden nageheven. De naheffingsaanslag werd daarom verminderd tot ƒ 1 parkeerbelasting en ƒ 82 aan kosten, met een totale aanslag van ƒ 83. Daarnaast werd de gemeente A veroordeeld om het griffierecht van ƒ 60 aan belanghebbende te vergoeden en de proceskosten van ƒ 20 te betalen.

Het Hof overwoog dat belanghebbende niet kon worden vrijgesteld van de naheffingsaanslag op basis van het gelijkheidsbeginsel, omdat de situatie van zijn collega, die een vergelijkbare aanslag had ontvangen, niet gelijk was. De collega had namelijk een defecte PIAF, wat niet het geval was voor belanghebbende. Het Hof concludeerde dat de onjuiste tarieftoepassing niet kon worden toegeschreven aan het niet ontvangen van een gebruiksaanwijzing of stratenoverzicht, aangezien belanghebbende op de hoogte was van de tarieven op de parkeermeters. De uitspraak werd gedaan door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. Van de Merwe als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de afdeling Parkeerzaken van de gemeente A, verweerder, gedagtekend 10 oktober 2000, betreffende een met dagtekening 1 september 2000 aan belanghebbende opgelegde aanslag parkeerbelasting, aanslagnummer 010900 1446 13314.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 september 2001.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot ƒ 1 parkeerbelasting en ƒ 82 kosten, ofwel ƒ 83;
- gelast de gemeente A het gestorte griffierecht ad ƒ 60 aan belanghebbende te vergoeden; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van ƒ 20 en wijst de gemeente A aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
Gronden
1. De auto van belanghebbende, een blauwe Ford personenauto met kenteken xx-xx-xx, stond op 1 september 2000 om 14.46 uur geparkeerd op een parkeerterrein aan de b-straat te A, waar parkeerbelasting is verschuldigd naar een tarief van ƒ 1 per 20 minuten (tarief 2). Nabij de toegang tot het parkeerterrein staat een parkeermeter. Belanghebbende had in zijn auto een PIAF persoonlijke parkeermeter (hierna: PIAF) in werking gesteld, ingesteld op tarief 3, dat is ƒ 1 per 30 minuten. Nabij de parkeerplaats staat op de muur geschilderd de tekst: 'VERBODEN TOEGANG. PARKEREN ALLEEN VOOR BEWONERS'. Belanghebbende is medewerker van het Nutsbedrijf C. In verband met zijn werkzaamheden beschikt hij over een ontheffing voor het parkeren op parkeerplaatsen die zijn gereserveerd voor bewoners. Verweerder heeft met dagtekening 1 september 2000 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van ƒ 3 aan parkeerbelasting en ƒ 82 aan kosten, te zamen derhalve ƒ 85.
2. Belanghebbende stelt dat hij aan de op de muur geschilderde tekst het vermoeden ontleende dat ter plekke sprake was van een parkeerplaats voor bewoners, waarvoor geen parkeerbelasting verschuldigd was. Hij meende, naar hij stelt, dat hij zijn PIAF ten overvloede in werking had gesteld. Het Hof acht evenwel aannemelijk dat belanghebbende zijn PIAF in werking heeft gesteld omdat hij zich realiseerde dat parkeerbelasting verschuldigd was. Het Hof verwerpt het verweer van belanghebbende dat hij meende dat ter plekke geen parkeerbelasting verschuldigd was.
3. Belanghebbende stelt dat hij bij het verstrekken van de PIAF geen gebruiksaanwijzing en geen stratenoverzicht met tariefzones heeft ontvangen, maar dat hem slechts is meegedeeld dat de gebruiksaanwijzing op de achterzijde van de PIAF is vermeld en dat de tarieven op de parkeermeters kunnen worden afgelezen. Belanghebbende heeft niet gesteld dat de onjuiste tarieftoepassing is te wijten aan het niet ontvangen van een gebruiksaanwijzing. Het Hof is van oordeel dat de gestelde omstandigheid dat belanghebbende geen stratenoverzicht met tariefzones heeft ontvangen, hem niet kan baten. Hem was immers, naar hij stelt, meegedeeld dat de tarieven op de parkeermeters kunnen worden afgelezen. Niet gesteld of aannemelijk geworden is dat belanghebbende dat heeft gedaan. De onjuiste tarieftoepassing houdt naar 's Hofs oordeel dan ook geen verband met de gestelde omstandigheid dat geen stratenoverzicht met tariefzones zou zijn verstrekt.
Aangezien - naar hiervoor is overwogen - de gestelde omstandigheid dat geen gebruiksaanwijzing en geen stratenoverzicht met tariefzones zijn verstrekt, belanghebbende niet kan baten, ziet het Hof ervan af getuigen te horen die hierover zouden kunnen verklaren.
4. Belanghebbende stelt dat aan zijn collega D (de collega) eveneens op 1 september 2000 een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd, dat verweerder deze aanslag heeft vernietigd en dat op grond van het gelijkheidsbeginsel de aan hem opgelegde aanslag eveneens moet worden vernietigd. Verweerder stelt onweersproken dat de PIAF van de collega niet werkte, dat daarom sprake was van overmacht, dat bij belanghebbende geen sprake was van overmacht, dat derhalve de situaties van belanghebbende en van de collega geen gelijke gevallen zijn en dat een verschillende behandeling gerechtvaardigd is. Het Hof is met verweerder van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen en dat het verschil de ongelijke behandeling rechtvaardigt.
Aangezien partijen niet van mening verschillen over de gang van zaken rond het opleggen en vernietigen van de aan de collega opgelegde naheffingsaanslag en het Hof zich daarbij aansluit, ziet het Hof ervan af de collega als getuige te horen.
5. Vaststaat dat belanghebbende parkeerbelasting heeft voldaan naar een tarief van ƒ 1 per 30 minuten, ofwel ƒ 2 per uur, en dat parkeerbelasting verschuldigd was naar een tarief van ƒ 1 per 20 minuten, ofwel ƒ 3 per uur. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan verweerder de te weinig geheven belasting naheffen. Nu reeds belasting is voldaan naar een tarief van ƒ 2 per uur, kan slechts ƒ 1 per uur worden nageheven. In het verweerschrift heeft verweerder weliswaar gesteld dat geacht wordt geen parkeerbelasting te zijn betaald, wanneer in strijd wordt gehandeld met de aan het gebruik van de PIAF gestelde voorwaarden, doch het is het Hof niet duidelijk waarop verweerder dit standpunt baseert en verweerder heeft ter zitting desgevraagd geen nadere opheldering kunnen geven.
De naheffingsaanslag wordt - aangezien gesteld noch aannemelijk geworden is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan - berekend over een parkeerduur van een uur (artikel 234, vierde lid, van de Gemeentewet). Derhalve kan ƒ 1 parkeerbelasting worden nageheven, verhoogd met de kosten (artikel 243, zesde lid, van de Gemeentewet). De naheffingsaanslag moet daarom worden verminderd tot ƒ 1 parkeerbelasting en ƒ 82 kosten.
Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Aangezien gesteld noch gebleken is dat andere in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht vermelde kosten zijn gemaakt dan de reiskosten voor het bijwonen een zitting te Amsterdam door belang-hebbende, zal het Hof de veroordeling tot die kosten beperken. Voor vergoeding komen in aanmerking de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde taxi, laagste klasse. Het Hof begroot die kosten op ¦ 20.
De uitspraak is gedaan op 5 oktober 2001 door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.