GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van A van de gemeente B, gedagtekend 28 september 2000, betreffende de ten name van belanghebbende genomen beschikking van 31 maart 2000, waarbij voor het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2000 de waarde van de onroerende zaak A-straat 1 te Z naar de waardepeildatum 1 januari 1992 is vastgesteld op ƒ 240.000.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 september 2001.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de bij de beschikking vastgestelde waarde tot ƒ 160.000;
- gelast de gemeente C het gestorte griffierecht ad ƒ 60 aan belanghebbende te vergoeden; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van ƒ 590 en wijst de gemeente C aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
Gronden
1. Verweerder is de directeur van de Dienst Burgerzaken en Gemeentebelastingen, de gemeenteambtenaar bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de gemeente C, welke gemeente rechtsopvolger is van de opgeheven gemeente B.
2. De onroerende zaak A-straat 1 te Z (hierna: de woning) is een in 1999 gebouwde hoekwoning, gelegen in een wijk met soortgelijke woningen. De woning heeft geen garage, het bruto vloeroppervlak (hierna: bvo) bedraagt ongeveer 107 m² en zij is gelegen op een kavel van 216 m². Belanghebbende heeft de woning gekocht voor ƒ 368.500. De woning is opgeleverd in september 1999. In de periode tussen de oplevering en 1 januari 2000 is voor ƒ 12.000 meerwerk verricht. Verweerder heeft de waarde van de woning bij beschikking van 31 maart 2000 vast-gesteld op ƒ 240.000. Na gemaakt bezwaar is bij de bestreden uitspraak deze waarde gehandhaafd.
3. Tot de stukken behoort een door verweerder overgelegd taxatierap-port, opgemaakt door een taxateur van onroerende zaken, waarin de waarde in het economische verkeer van de woning van belang-hebbende naar de toestand op 1 januari 2000 en naar waardepeildatum 1 januari 1992 is getaxeerd op ¦ 210.000. In het rapport wordt verwezen naar de verkoopprijzen van de volgende woningen (referentiewoningen):
B-straat 1 (tussenwoning met garage, bvo: ±134 m², kavel: 194 m²), getransporteerd op 2 november 1992 voor ¦ 283.000;
B-straat 2 (hoekwoning met garage, bvo: ±141 m², kavel: 256 m²), getransporteerd op 30 november 1992 voor ƒ 315.000
B-straat 3 (tussenwoning met garage, bvo: ±134 m², kavel: 188 m²), getransporteerd op 2 december 1992 voor ƒ 253.500; en
c-straat 1 (hoekwoning met garage, bvo: ±127 m², kavel: 204 m²), getransporteerd op 6 oktober 1992 voor ¦ 270.000.
4. Belanghebbende heeft gewezen op een aantal verschillen tussen haar woning en de hiervoor onder 3 vermelde woningen, waarnaar verweerder heeft verwezen. Dit betreft onder meer de aanwezigheid van garages en dakkapellen, de parkeergelegenheid in de omgeving, het bouwjaar, het woningtype, het daktype, de aanwezigheid en grootte van balkons, de voorzieningen in de omgeving van de woningen en het uitzicht. Voorts heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat reeds op 1 januari 2000, welke datum van belang is als uitgangspunt van de waardevasttgselling, duidelijk was dat in de straat onvoldoende parkeerruimte was gepland, zodat ingrepen nodig zouden zijn die nadelig zouden zijn voor de kwaliteit vn de onmiddellijke omgeving van haar woning en dat op de vermelde datum de tuin nog niet was aangelegd.
Belanghebbende stelt dat de waarde van de woning op 1 januari 2000 ƒ 380.000 (de betaalde prijs ad ƒ 368.500, vermeerderd met ƒ 12.000 meerwerk) was en dat dit overeenkomt met een waarde van ƒ 160.000 per 1 januari 1992, indien rekening wordt gehouden met algemene prijsstijgingspercentages.
5. Verweerder stelt dat bij de waardering van de woning van belanghebbende rekening is gehouden met de verschillen waarop belanghebbende heeft gewezen. Hij stelt dat voorts rekening is gehouden met andere verschillen, zoals de ouderdom van woningen en de gedateerdheid van het in de referentiewoningen aanwezige sanitair.
6. Naar het oordeel van het Hof heeft verweerder zijn stelling dat met de hiervoor bedoelde verschillen rekening is gehouden onvoldoende nader onderbouwd. Hij heeft niet, althans onvoldoende, aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen en in welke mate de vermelde verschillen invloed hebben gehad op de vastgestelde waarde van de woning van belanghebbende. Voorts heeft verweerder geen, althans onvoldoende, inzicht gegeven in de wijze waarop en de mate waarin rekening is gehouden met de verschillen in bvo en kaveloppervlakte tussen de woning van belanghebbende enerzijds en de referentiewoningen anderzijds. Dat klemt te meer nu verweerder op basis van dezelfde referentiewoningen aanvankelijk aan de woning van belanghebbende een waarde toekende van ƒ 240.000 en nadien van ƒ 210.000, zonder dat hij inzicht heeft gegeven in de achtergrond van het verschil tussen deze toegekende waarden, een en ander mede in het licht van hetgeen belanghebbende zoals opgenomen onder 4 hiervóór, heeft aangevoerd. Naar 's Hofs oordeel heeft verweerder daarmee zijn stelling dat de waarde van de woning van belanghebbende naar de toestand op 1 januari 2000 en naar prijspeildatum 1 januari 1992 ƒ 210.000 bedraagt, niet aannemelijk gemaakt. Het Hof stelt daarom de waarde van de woning overeenkomstig de conclusie van belanghebbende op ƒ 160.000.
Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft gesteld dat zijn proceskosten bestaan uit verletkosten (vier dagen tegen ƒ 70 à ƒ 75 per uur), reiskosten, kopieerkosten en telefoonkosten.
Ten aanzien van verletkosten is het Hof van oordeel dat deze in casu slechts betrekking kunnen hebben begrepen de tijd benodigd voor het persoonlijk bijwonen van de zitting en voor het ontvangen van een taxateur van verweerder in de beroepsfase. De tijd die belanghebbende heeft besteed aan het verzamelen van gegevens bij makelaars - waarvoor verlet redelijkerwijs niet nodig is - en tijd die verband houdt met de behandeling van het bezwaarschrift, wordt niet in aanmerking genomen. Het Hof kent een vergoeding voor verletkosten toe van 8 uren à ƒ 70, ofwel ƒ 560. Voor vergoeding komen voorts in aanmerking de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde taxi, laagste klasse, voor het bijwonen van een zitting te Amsterdam. Het Hof begroot die kosten op ¦ 30. Kopieerkosten en telefoonkosten - waarvan niet aannemelijk is dat zij betrekking hebben op internationale gesprekken - komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding voor proceskosten bedraagt derhalve (ƒ 560 + ƒ 30 =) ƒ 590.
De uitspraak is gedaan op 21 september 2001 door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.