ECLI:NL:GHAMS:2001:AD3950

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/3776
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Schaap
  • A. Onnes
  • J. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitspraken inzake afvalstoffenheffing voor appartementen in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een beroep van X en Y, beiden woonachtig in Amsterdam, tegen twee uitspraken van de inspecteur der gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam. De belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt tegen de opgelegde afvalstoffenheffing, die betrekking heeft op hun respectieve appartementen. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij de vraag centraal staat of de appartementen als afzonderlijke percelen kunnen worden aangemerkt voor de heffing van afvalstoffen. De rechtbank oordeelt dat de appartementen, gezien de definitie van 'perceel' in de relevante verordeningen, als zodanig moeten worden beschouwd. De rechtbank wijst erop dat de verordeningen niet expliciet het begrip 'perceel' definiëren, maar dat de woningen van de belanghebbenden wel degelijk als percelen kunnen worden aangemerkt, aangezien zij feitelijk gebruik maken van deze woningen en er huishoudelijke afvalstoffen ontstaan. De rechtbank concludeert dat de heffing terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan op 21 september 2001 door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters M. Schaap, A. Onnes en J. van Loon betrokken waren. De beslissing is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot cassatie binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X en Y te Amsterdam, belanghebbenden,
tegen
een tweetal uitspraken van de inspecteur der gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbenden is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 30 november 1999, waarbij X tevens is opgetreden als gemachtigde van zijn echtgenote Y.
Het beroep is gericht tegen de uitspraken van verweerder, beide gedagtekend 20 oktober 1999, betreffende de van ieder van de belanghebbenden afzonderlijk - bij de jaarnota van het energiebedrijf Energie Noord West N.V. - geheven afvalstoffenheffing.
Na bezwaar tegen de nota's zijn deze bij de bestreden uitspraken gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de twee uitspraken van verweerder en tot vermindering van beide nota's tot 25% van de daarbij geheven afvalstoffenheffing.
Verweerder heeft voor na te melden zitting een pleitnota met bijlagen ingezonden
en deze tevens aan X doen toekomen. Hij heeft uiteindelijk geconcludeerd primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.
Ter zitting (..)
2. De Verordeningen
2.1. De Verordening afvalstoffenheffing en reinigingsrecht bedrijfsvuil De Pijp 1998 (hierna: Verordening 1998) houdt in, voor zover hier van belang:
" Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen
Art.1
Krachtens deze verordening worden geheven:
a een afvalstoffenheffing en
b een reinigingsrecht bedrijfsvuil.
Begripsomschrijvingen.
Art. 2
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a perceel: een gebouwd eigendom, ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt, waaronder mede begrepen een stacaravan, een woonboot en een woonwagen. Onder het begrip perceel wordt niet verstaan een volkstuinhuisje, zomerhuisje of vakantiehuisje, tenzij een dergelijk huisje dient tot hoofdverblijf;
(….)
Belastingplicht.
Art.4
Belastingplichtig voor de afvalstoffenheffing is degene die naar de omstandigheden beoordeeld, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, feitelijk gebruik maakt van een perceel.
….".
2.2. De Verordening afvalstoffenheffing en reinigingsrecht bedrijfsvuil Amsterdam Oud-Zuid 1999 (hierna: Verordening 1999) wijkt, voor zover hier van belang, in die zin af van voormelde artikelen van de Verordening 1998 dat in artikel 2 onder perceel wordt verstaan: "een gebouwd eigendom, waaronder mede begrepen een stacaravan, een woonboot en een woonwagen, ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. Onder het begrip perceel wordt niet verstaan een vakantie-, zomer- of volkstuinhuisje, tenzij deze huisjes dienen tot hoofdverblijf."
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. X is eigenaar en bewoner van het appartement aan de a-straat 2-I te Amsterdam. Er bestaat een vereniging van eigenaren met de drie overige eigenaren en bewoners van appartementen in hetzelfde appartementengebouw.
3.2. Y, echtgenote van X, bewoont de woning aan b-straat 1 huis te Amsterdam. Het pand b-straat 1 bestaat uit vier afzonderlijke woningen. De drie bovenwoningen zijn afzonderlijk verhuurd aan drie bewoners.
3.3. Van Y is bij wege van een jaarnota van het energiebedrijf Energie Noord West N.V. d.d. 21 december 1998 afvalstoffenheffing geheven betreffende het perceel b-straat 1 huis te Amsterdam over de periode 1 december 1997 tot 30 november 1998 ten bedrage van in totaal ¦ 337,65.
Op 31 januari 1999 is daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 20 oktober 1999 uitspraak gedaan op dit bezwaarschrift.
3.4. Van X is bij wege van een jaarnota van het energiebedrijf Energie Noord West N.V. d.d. 21 mei 1999 afvalstoffenheffing geheven betreffende het perceel a-straat 2-I te Amsterdam over de periode 1 mei 1998 tot 30 april 1999 ten bedrage van in totaal ¦ 344,36.
Op 3 juni 1999 is daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 20 oktober 1999 uitspraak gedaan op dit bezwaarschrift.
3.5. X heeft mede namens Y bij brief van 29 november 1999, ter griffie ingekomen op 30 november 1999, beroep ingesteld tegen de beide onder 3.3. en 3.4. vermelde uitspraken van verweerder.
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil of de door belanghebbenden bewoonde woningen terecht zijn aangemerkt als een perceel in de zin van de onder 2. vermelde Verordeningen.
Voorts bepleit verweerder belanghebbenden niet-ontvankelijk te verklaren in hun beroep.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en naar het proces-verbaal van de zitting van 4 juli 2000.
Ter zitting van 30 maart 2001 heeft verweerder gepersisteerd bij zijn stellingen en daaraan geen nieuwe argumenten toegevoegd.
6. Beoordeling van het geschil
6.1.1. Verweerder betoogt dat belanghebbenden niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun gezamenlijk ingestelde beroep tegen twee uitspraken op bezwaarschriften inzake de afvalstoffenheffing aangezien die heffing betrekking heeft op verschillende tijdvakken en afzonderlijke objecten met elk een eigen belastingplichtige.
6.1.2. Indien twee belanghebbenden in één geschrift beroep instellen tegen meerdere uitspraken op bezwaar, dient ingevolge artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door het Hof de gelegenheid te worden geboden dit beroep te splitsen in twee afzonderlijke beroepschriften.
Slechts ingeval die splitsing vervolgens achterwege blijft, kan tot niet-ontvankelijkheid worden besloten.
6.1.3. In casu is een verzoek tot splitsing ten onrechte achterwege gebleven.
Het Hof acht evenwel uit een oogpunt van proceseconomie onvoldoende reden aanwezig alsnog om een zodanige splitsing te verzoeken, aangezien het Hof met toepassing van artikel 8:14 Awb vervolgens tot voeging van beide zaken zou hebben besloten.
6.1.4. Nu geen van beide partijen aldus een te respecteren belang heeft bij splitsing van het beroep, behandelt het Hof hierna de beide gevoegde beroepen van X en Y.
6.1.5. Andere uitspraken dan de twee hiervoor vermelde uitspraken zijn niet in het geding gebracht en kunnen reeds daarom thans niet aan de orde komen.
6.2.1. Het beroep van belanghebbenden houdt, samengevat, in dat als 'perceel' in de zin van de onder 2. vermelde Verordeningen 1998 en 1999 moet worden aangemerkt het gehele pand b-straat 1 respectievelijk a-straat 2, zodat van hen als gebruikers van een van de vier appartementen/etages slechts ¼ gedeelte van de afvalstoffenheffing had mogen worden geheven.
6.2.2. Artikel 15.33 van de Wet milieubeheer houdt in, voor zover hier van belang:
'1. Elke gemeente kan ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen, die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, feitelijk gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 10.11 een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
…'.
6.2.3. Het begrip 'perceel' is in voormelde wettelijke bepaling niet nader gedefinieerd, en evenmin in artikel 10.11 van de Wet milieubeheer, waarnaar de onder 2. vermelde Verordeningen 1998 en 1999 verwijzen.
Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 18 september 1991, rolnr. 27 597, BNB 1991/333, strekt art. 15.33 Wet milieubeheer ertoe aan de afvalstoffenheffing te onderwerpen degenen die feitelijk gebruik maken van een perceel waarvoor de gemeentelijke inzamelplicht geldt en derhalve te heffen daar waar huishoudelijke afvalstoffen geregeld binnen een particuliere huishouding kunnen ontstaan; in overeenstemming met die strekking is slechts dan niet sprake van een perceel als het gaat om een gedeelte van een onroerende zaak dat blijkens indeling en inrichting niet is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.
6.2.4. Belanghebbenden voeren ieder een particuliere huishouding in hun woningen a-straat 2-I respectievelijk b-straat 1 huis, waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Deze woningen kunnen gelet op het vorenoverwogene als een perceel in de zin van de Wet milieubeheer worden aangemerkt.
Deze woningen zijn voorts als een gebouwd eigendom in de zin van artikel 2 van de onder 2. vermelde Verordeningen 1998 en 1999 aan te merken.
Derhalve zijn belanghebbende voor hun als 'percelen' aan te merken woningen terecht in de afvalstoffenheffing betrokken.
6.2.5. De omstandigheid dat in de Verordeningen 1998 en 1999 het begrip perceel niet nader is gedefinieerd in die zin dat tevens daaraan is toegevoegd 'of een zelfstandig gebruikt gedeelte daarvan' doet niet af aan voormelde uitleg van het begrip 'perceel' in overeenstemming met de Wet milieubeheer, waarop de Verordeningen zijn gegrond.
6.2.6. Het gelijk is mitsdien aan verweerder.
7. Proceskosten
Nu belanghebbenden in het ongelijk worden gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
8. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 21 september 2001 door mrs. Schaap, Onnes en Van Loon , in tegenwoordigheid van mr. Brands als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.