ECLI:NL:GHAMS:2001:AB8084
Gerechtshof Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Goes
- J. van der Laan
- Rechtspraak.nl
Behoeftigheid van in Ghana wonende kinderen niet aannemelijk gemaakt
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 augustus 2001 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen belanghebbende, X, en de inspecteur van de Belastingdienst, P. Het beroep van belanghebbende was gericht tegen een eerdere uitspraak van de inspecteur over de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. Belanghebbende had een beroep gedaan op aftrek van buitengewone lasten voor de kosten van levensonderhoud van zijn kinderen die in Ghana wonen. Hij stelde dat hij in totaal ƒ 16.682 had uitgegeven aan deze kinderen, die jonger waren dan 27 jaar en voor wie hij geen recht op kinderbijslag had.
Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de betalingen daadwerkelijk ten goede zijn gekomen aan het levensonderhoud van zijn kinderen. De inspecteur had gewezen op het feit dat twee van de vijf kinderen in 1996 de leeftijd van 23 jaar hadden bereikt en dat zonder nadere gegevens niet aannemelijk was dat deze kinderen voor hun levensonderhoud afhankelijk waren van de financiële ondersteuning van belanghebbende. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat zijn kinderen in Ghana behoeftig waren en dat de uitgaven die hij had gedaan als buitengewone lasten konden worden aangemerkt.
De uitspraak van het Hof concludeerde dat het beroep ongegrond was, en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het Hof heeft geen bezwaar gemaakt tegen de afgifte van een geanonimiseerde versie van de uitspraak.