ECLI:NL:GHAMS:2001:AB8084

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/136
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Goes
  • J. van der Laan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behoeftigheid van in Ghana wonende kinderen niet aannemelijk gemaakt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 augustus 2001 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen belanghebbende, X, en de inspecteur van de Belastingdienst, P. Het beroep van belanghebbende was gericht tegen een eerdere uitspraak van de inspecteur over de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. Belanghebbende had een beroep gedaan op aftrek van buitengewone lasten voor de kosten van levensonderhoud van zijn kinderen die in Ghana wonen. Hij stelde dat hij in totaal ƒ 16.682 had uitgegeven aan deze kinderen, die jonger waren dan 27 jaar en voor wie hij geen recht op kinderbijslag had.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de betalingen daadwerkelijk ten goede zijn gekomen aan het levensonderhoud van zijn kinderen. De inspecteur had gewezen op het feit dat twee van de vijf kinderen in 1996 de leeftijd van 23 jaar hadden bereikt en dat zonder nadere gegevens niet aannemelijk was dat deze kinderen voor hun levensonderhoud afhankelijk waren van de financiële ondersteuning van belanghebbende. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat zijn kinderen in Ghana behoeftig waren en dat de uitgaven die hij had gedaan als buitengewone lasten konden worden aangemerkt.

De uitspraak van het Hof concludeerde dat het beroep ongegrond was, en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het Hof heeft geen bezwaar gemaakt tegen de afgifte van een geanonimiseerde versie van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is op 12 januari 2000 ter griffie van het gerechtshof een beroepschrift ontvangen, ingediend door A. te Q, als zijn gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 3 december 1999, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
1.2. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 81.803 en indeling in tariefgroep 2.
1.3. Bij de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag is deze verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.803 en indeling in tariefgroep 3.
1.4. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aans1ag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 65.121 onder handhaving van de overige elementen van de aanslag.
1.5. Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
1.6. Ter zitting van 25 januari 2001 zijn verschenen belanghebbende, vergezeld van vorengenoemde gemachtigde en namens de inspecteur B.
1.7. Onder verwijzing naar een ter zitting gemaakte afspraak heeft de gemachtigde bij brief van 26 januari 2001 nadere stukken ingezonden. De inspecteur heeft bij brief van 2 februari 2001 gereageerd op de op 26 januari 2001 ingezonden stukken. In zijn brief schrijft de inspecteur onder meer dat bepaalde informatie op de toegezonden stukken niet leesbaar is. Na het nogmaals toesturen van deze stukken heeft de inspecteur gereageerd bij brief van 6 april 2001. Gemachtigde heeft van deze brief een afschrift ontvangen.
Ter zitting van 7 juni zijn belanghebbende en zijn gemachtigde verschenen en C namens de inspecteur.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1952, is afkomstig uit Ghana en woonde in het onderhavige jaar samen met D.
2.2. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 1996 heeft belanghebbende als tot de buitengewone lasten te rekenen uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van 5 kinderen in Ghana een bedrag van ƒ 16.682 in mindering gebracht op zijn onzuivere inkomen.
Dit bedrag heeft hij in zijn brief van 14 oktober 1999 aan de inspecteur als volgt gespecificeerd:
"
Gemiddelde uitgaven per kind per week
Voedsel/ thuis 35,00 (f 5,00 per dag)
Voedsel/ school 21,00 (f 3,00 per dag)
Kleding, schoeisel 2,92 (f 150,00 op jaarbasis)
Overig 0,55 (f 200,00 per jaar)
Totaal 59,47
Vervoer 3,50 (f 0,50 per dag)
Kosten huisvesting 7,00 (f 1,00 per dag/
f 150,00 per maand)
Overig/ schoolgeld 6,22 (f 1.600,00 per jaar voor 5 kinderen )".
2.3. Op afschriften van "Unity International Transfers" is vermeld dat belanghebbende opdracht heeft gegeven tot betaling aan E, F, Ghana van
ƒ 1.000 op 13 maart 1996 (transactienummer 96-..87)
ƒ 600 op 13 maart 1996 (transactienummer 96-..88)
ƒ 1.000 op 25 maart 1996 (transactienummer 96-..34)
ƒ 1.000 op 25 maart 1996 (transactienummer 96-..35)
ƒ 50 op 25 maart 1996 (transactienummer 96-..36)
ƒ 1.000 op 11 april 1996 (transactienummer 96-..60)
ƒ 1.000 op 11 april 1996 (transactienummer 96-..61)
ƒ 1.000 op 11 april 1996 (transactienummer 96-..62)
ƒ 700 op 11 april 1996 (transactienummer 96-..63)
ƒ 500 op 22 mei 1996 (transactienummer 96-..26)
ƒ 808 op 18 juli 1996 (transactienummer 96-..61)
ƒ 2.040 op 18 september 1996 (transactienummer 96-..05)
ƒ 2.000 op 24 september 1996 (transactienummer 96-..43)
ƒ 2.040 op 12 december 1996 (transactienummer 96-..16)
In totaal derhalve voor ƒ 14.738.
De overmaking van het geld vond plaats via na te noemen banken:
- G, Ghana,
(transactienummers: 96-..87, 96-..88, 96..26, 96-..61 );
- H, Ghana,
(transactienummers: 96-..34, 96-..35, 96-..36, 96-..60, 96-..61, 96-..62, 96-..63, 96-..05, 96..16) en
- I, Nederland
(transactienummer 96-..43).
2.4. Op kopieën van Certified Copies of Entry in Register of Births, in juni 1993 afgegeven door Registrar of Births and Deaths te Ghana, district (...), staan onder meer de volgende gegevens vermeld:
nr. ....63 geboren op (...) 1973: J X
nr. ....64 geboren op (...) 1976: K X
nr. ....65 geboren op (...) 1982: L X
nr. ....66 geboren op (...) 1980: M X
Op een kopie van Certified Copies of Entry in Register of Births, in juli 1994 afgegeven door Registrar of Births and Deaths te Ghana, district Accra, staan onder meer de volgende gegevens vermeld:
nr. ....80 geboren op (...) 1973: N X.
Alle afschriften zijn voorzien van een door een medewerker van de Nederlandse ambassade gelegaliseerde handtekening van O.
2.5. Volgens een "Tenancy Agreement", gedagtekend 1 februari 1990, heeft belanghebbende een huis in R gehuurd van S.
2.6. Belanghebbende heeft facturen overgelegd van (...) Schools te R.. Op de facturen staat onder meer vermeld 'ATTENDANCE AND BILL FORM' en 'SCHOOL BILL'. De facturen staan op naam van J X, K X, L X, M X en N X. De facturen vermelden alle als 'TERM' "1996/1997 (sept-aug)".
2.7. Bij de aanslagregeling is het aangegeven belastbare inkomen ad ƒ 57.681 onder meer verhoogd met het onder 2.2. genoemde bedrag van ƒ 16.682.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende als tot de buitengewone lasten te rekenen uitgaven ter grootte van ƒ 16.682 tot voorziening in het levensonderhoud van eigen kinderen jonger dan 27 jaar heeft gedaan.
4. Standpunten van partijen en behandeling ter zittingen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken is vermeld.
Ter zittingen is daaraan nog toegevoegd door of namens:
4.2. belanghebbende:
In 1985 ben ik gescheiden van de moeder van de kinderen, waarvoor ik een aftrek als buitengewone lasten vraag. De moeder is vetrokken, ik weet niet waarheen. Ik ben in 1989 naar Nederland verhuisd. Een broer, E, nam de zorg voor de kinderen over. De kinderen wonen zelfstandig in een door mij gehuurd huis, ze studeren allemaal nog. Alleen de huur van het huis is al ƒ 300 per maand. Het schoolgeld is meer dan ƒ 1.662.
Het geld gaat naar mijn kinderen, waarom zou ik geld overmaken aan anderen dan eigen kinderen. Vroeger accepteerde de Belastingdienst het bestaan van de kinderen en mijn zorgplicht voor hen, waarom dan nu niet meer. Voor de jaren 1991, 1992, 1993 en 1994 werden de uitgaven als buitengewone last in aanmerking genomen. Voor het jaar 1995 heb ik berust in de afwijzing. Ik ben christen, ik haal geen trucs uit. Naar Ghanees recht zijn alle natuurlijke kinderen erkende kinderen.
In Ghana wordt iemand pas geregistreerd als hij of zij iets nodig heeft, dat verklaart waarom de data van registratie van de tweeling niet gelijk zijn. (....) 1988 moet zijn (...) 1980. Ik heb voldoende aannemelijk gemaakt dat het mijn kinderen zijn. Het is aan de Belastingdienst om aan te geven wat ik nog meer moet doen, desnoods een DNA-test.
4.3. de inspecteur:
Ik heb gebeld met de Sociale Verzekeringsbank, de aanvraag voor kinderbijslag is afgewezen omdat de relatie tussen belanghebbende en de kinderen niet kon worden vastgesteld. Er waren onvoldoende bewijzen.
Belanghebbende is in 1983 gehuwd met de vrouw die op de geboorteaktes als de moeder is aangeduid. Het is de vraag of belanghebbende de kinderen heeft erkend. In 1988 was er een scheiding. In 1989 is belanghebbende opnieuw getrouwd, nu met iemand uit T. Daarvan is hij in 1994 gescheiden. In 1995 kwam hij voor het eerst bij de inspectie in P. Die inspectie heeft nimmer vertrouwen gewekt dat de aftrek zou worden toegestaan. Er zijn 2 kinderen in 1996 van 23 jaar en 1 kind van 20 jaar. Er kunnen om allerlei redenen gelden zijn overgemaakt naar Ghana. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het geld ten goede is gekomen aan de kinderen. Het bewijs dat belanghebbende onderhoudsplichtig is, is moeilijk te leveren. Ten aanzien van Ghana wordt evenwel één lijn getrokken.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Op grond van het bepaalde in artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten eerste, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (de Wet) zijn buitengewone lasten de op de belastingplichtige drukkende uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van eigen kinderen jonger dan 27 jaar voor wie de belastingplichtige geen recht op kinderbijslag heeft, mits die kinderen in belangrijke mate door de belastingplichtige worden onderhouden.
5.2. Belanghebbende heeft gesteld dat hij voor ƒ 16.682 uitgaven heeft gedaan tot voorziening in het levensonderhoud van zijn kinderen (verder de ondersteunden) die - volgens zijn verklaring - in Ghana leefden en jonger waren dan 27 jaar. Het is aan belanghebbende om bewijs te leveren voor de juistheid van deze stelling. Belanghebbende dient daartoe onder meer aannemelijk te maken dat genoemde betaling ten goede is gekomen aan het levensonderhoud van de ondersteunden en dat de ondersteunden in 1996 behoeftig waren.
5.3. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn standpunt afschriften van 'Unity International Transfers' overgelegd. Volgens die bescheiden heeft belanghebbende in totaal ƒ 14.738 aan E overgemaakt. Hieruit blijkt echter niet dat de begunstigde het ontvangen geld ten behoeve van het levensonderhoud van de ondersteunden heeft aangewend. Ter staving van zijn standpunt heeft belanghebbende ook een huurcontract uit 1990 overgelegd. Daaruit blijkt echter niet dat belanghebbende over 1996 huur heeft betaald noch dat de ondersteunden van belanghebbende in dat huurhuis woonden. Tot slot heeft belanghebbende rekeningen van (...) Schools overgelegd. Doch daaruit blijkt niet dat belanghebbende ze heeft betaald, noch het jaar waarin zij zijn betaald.
5.4. Met betrekking tot de behoeftigheid acht het Hof het volgende van belang. De inspecteur heeft gewezen op de in de uittreksels uit het geboorteregister vermelde geboortejaren, waaruit volgt dat in het jaar 1996 twee van de vijf kinderen de leeftijd van 23 jaar hebben bereikt en één kind de leeftijd van 20 jaar. Zonder nadere gegevens is, gelijk de inspecteur heeft gesteld, niet aannemelijk dat in Ghana wonende personen van deze leeftijd voor hun levensonderhoud zijn aangewezen op ondersteuning van een ander. Belanghebbende heeft gesteld dat alle vijf kinderen bij elkaar wonen. In dat geval is zonder nadere gegevens evenmin aannemelijk dat de twee andere kinderen, die in het onderhavige jaar de leeftijd van 14 en 16 jaar hebben bereikt, in een zodanige situatie verkeren dat zij voor hun levensonderhoud in belangrijke mate zijn aangewezen op de ondersteuning door belanghebbende. Deze nadere gegevens heeft belanghebbende niet verstrekt.
5.5. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat genoemde betalingen ten goede zijn gekomen aan het levensonderhoud van de ondersteunden, noch dat de ondersteunden behoeftig waren. Derhalve voldoet belanghebbende niet aan de voorwaarden van artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten eerste, van de Wet.
Het Hof kan daarom in het midden laten of de ondersteunden belanghebbendes eigen kinderen in de zin van dit artikel zijn en of belanghebbende aan de overige in dat artikel gestelde voorwaarden voldoet.
5.6. Voor zover belanghebbende stelt dat de inspecteur op grond van enig beginsel van behoorlijk bestuur is gehouden een juiste wetstoepassing achterwege te laten, merkt het Hof op dat voor de juistheid van deze stelling geen bewijs is geleverd. De omstandigheid dat in het verleden uitgaven in aanmerking zijn genomen is hiertoe op zich zelf beschouwd onvoldoende.
Bovendien heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat vanaf het jaar waarin belanghebbende onder zijn eenheid valt, te weten 1995, geen aftrek is verleend, zodat ook om die reden niet geoordeeld kan worden dat de inspecteur bij belanghebbende rechtens te beschermen vertrouwen heeft gewekt.
5.7. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 21 juni 2001 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.