Tweede Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Z, be-langhebbende,
de uitspraak van 12 november 1998 van het hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen te P, de inspecteur.
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 22 december 1998, ingediend door A als gemachtigde en aangevuld bij brief van 15 april 1999.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 12 november 1998, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 203.970.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 190.725.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend waarin hij concludeert tot ongegrond verklaren van het beroep.
Met toestemming van de voorzitter van de belastingkamer heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
Ter zitting van de Vijfde Enkelvoudige Kamer op 17 februari 2000, zijn verschenen de gemachtigde alsmede de inspecteur, tot bijstand vergezeld van B en C. Bij die gelegenheid is door de inspecteur een pleitnota overgelegd en voorgedragen. De inhoud van deze pleitnota geldt als hier ingelast. De genoemde enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Het Hof heeft belanghebbende verzocht nadere inlichtingen te verstrekken, hetwelk belanghebbende heeft gedaan bij brief van 11 december 2000 van D als substituut-gemachtigde van belanghebbende. De inspecteur heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, bij brief van 5 januari 2001 gereageerd op de door belanghebbende verstrekte inlichtingen. Het Hof zal deze stukken aanmerken als gedingstukken.
Ter zitting van de Tweede Meervoudige Kamer op 19 april 2001 is de inspecteur verschenen. De subsituut-gemachtigde heeft nader medegedeeld de uitnodiging voor de zitting te hebben ontvangen, maar daarvan geen gebruik te hebben gemaakt.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar in dienstbetrekking werkzaam bij E B.V..
2.2. Werknemers van E B.V. hadden één keer per jaar het recht aandelen te verwerven in de moedermaatschappij van E B.V., te weten E limited. Belanghebbende heeft in de periode 1991 tot en met 1995 in totaal 27.255 aandelen in laatstgenoemde vennootschap verworven, waarvan er 5.000 aandelen op naam van zijn oudste en 5.000 aandelen op naam van zijn jongste zoon zijn gezet. De naam van E limited is eind 1995 gewijzigd in E plc. ten behoeve van het verkrijgen van een beursnotering.
2.3. Eind 1995 is E tegelijkertijd in zowel Nederland als Engeland naar de beurs gegaan. Na of tijdens de beursgang zijn er geen nieuwe aandelen door belanghebbende verkregen. Aandeelhouders in E plc. konden een keuze maken voor een notering aan de beurs in Engeland dan wel in Nederland.
2.4. In een brief van 11 januari 1996 van de F-bank gericht aan belanghebbende is het volgende vermeld:
"Onlangs heeft de beursgang van E succesvol plaatsgevonden. U bent volgens onze administratie in het bezit van een respectabel aantal certificaten van aandelen E plc.
(...)
Ook na de beursintroduktie bestaat het merendeel van de aandelen nog uit 'klassieke stukken', die niet direkt verhandelbaar zijn op de effektenbeurs.
Wij bieden u de mogelijkheid, deze papieren stukken, kosteloos te laten deponeren in een effectendepôt bij de F-bank te Q.".
2.5. Onder de stukken bevindt zich een brief van de F-bank kennelijk gericht aan belanghebbende, gedagtekend 23 mei 1996, waarin onder meer het volgende wordt vermeld:
"Enige tijd geleden is G Stock Exchange N.V. geconfronteerd met een voor ons nieuwe standpunt van de Inland Revenue (The Stamp Office) met betrekking tot de fiscale behandeling (Stamp Duty) van leveringen van Engelse effecten aan G Stock Exchange N.V. in Engeland.
De discussie naar aanleiding hiervan kan mogelijkerwijs leiden tot een verhoging, al dan niet met terugwerkende kracht, van de aan deze leveringen verbonden kosten tot een maximum van 1,5% te berekenen over de effectieve tegenwaarde.
De F-bank zal, zoals eerder vermeld, geen kosten in rekening brengen bij het deponeren van uw aandelen in het F-bank effectendepot.
Wij kunnen echter moeilijk om een heffing van de Engelse fiscus heen en zullen, indien van toepassing, genoodzaakt zijn deze fiscale heffing aan u door te berekenen.".
In een memo van E, memo nr. NLG.96.53, gedagtekend 16 juli 1996, gericht aan 'alle NL-vestigingen en Notice Boards', wordt ter zake van genoemde leveringen vermeld:
"Met levering van Engelse effecten worden de aandelen bedoeld die in het aandelenregister in Londen waren genoteerd en op verzoek van de aandeelhouder overgeheveld zijn naar een aandelendepot in Nederland.".
2.6. Uit een brief van de F-bank van 16 april 1997, gericht aan belanghebbende, blijkt het volgende:
"Refererend aan onze brief d.d. 23 mei 1996 (zie bijlage) en het memo nr. NLG. 96.53 van E d.d. 16 juli 1996 delen wij u hierbij mee dat wij thans bovengenoemde fiscale naheffing aan u door gaan berekenen.
U heeft op 12 december 1996 27.255 fysieke certificaten E plc. ingeleverd bij ons kantoor, ter omwisseling in aandelen E genoteerd op de Amsterdamse Effectenbeurs. Wij hanteren een periode van zes weken na genoemde inlevering om te bepalen welke slotkoers van E van toepassing is voor de waardeberekening, waarover 1,5% Stamp Duty wordt berekend. Dit betekent dat wij de reeds door de bank betaalde Stamp Duty ad. f 13.245,- - nog met u dienen te verrekenen. Het bedrag is gebaseerd op de slotkoers d.d. 23 januari 1997 van f 32,40.".
In geschil is of de door belanghebbende betaalde stamp duty kan worden aangemerkt als aftrekbare kosten terzake van de inkomsten uit effecten.
Zo dit niet het geval is, is voorts in geschil of belanghebbende op grond van de Resolutie van 12 oktober 1994, nr. DB94/2980M (hierna: de Resolutie), recht heeft op aftrek in genoemde zin. Indien het gelijk ook op dit punt aan de inspecteur is, is vervolgens in geschil of de inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door het niet in aftrek toelaten van het bedrag van de stamp duty.
4. Standpunten van partijen.
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en de onder 1. opgenomen pleitnota.
4.2. Ter zitting van 17 februari 2000 hebben partijen hieraan nog het volgende toegevoegd:
gemachtigde:
E is in Nederland en Engeland, tegelijkertijd naar de beurs gegaan. Ter voorkoming van koersval is niet door alle aandeelhouders op hetzelfde moment een keuze gemaakt.
Belanghebbende heeft materieel hetzelfde pakket aandelen behouden. De onderwerpelijke situatie is niet gelijk aan het omzetten van obligaties in aandelen. In het laatste geval treedt immers een wijziging in de rechten op, hetgeen hier niet het geval is geweest.
Terzake van het gelijkheidsbeginsel wordt niet zozeer een beroep gedaan op de meerderheidsregel als wel op de aanwezigheid van een door de belastingdienst gevoerd beleid. Indien er in het door belanghebbende aangewezen geval sprake is geweest van een fout van de belastingdienst dan behoort deze te worden gecorrigeerd.
de inspecteur:
Met betrekking tot het horen van belanghebbende is een fout gemaakt welke later is hersteld.
Eerst was sprake van een notering in Engeland; de F-bank heeft belanghebbende later in de gelegenheid gesteld zijn aandelen aan de beurs van Amsterdam te noteren.
Het door belanghebbende, in verband met het beroep op het gelijkheidsbeginsel, aangewezen geval, betreft een fout van de belastingdienst. Er is geen sprake van beleid in de door belanghebbende voorgestane zin.
4.3. Ter zitting van 19 april 2001 heeft de inspecteur hieraan nog het volgende toegevoegd:
Ik ben ervan uitgegaan dat de kosten van de stamp duty ad f 13.245 betrekking hebben op 27.225 (certificaten van) aandelen, waarvan er 17.225 betrekking hebben op door belanghebbende gehouden (certificaten van) aandelen. Zoals belanghebbende heeft aangegeven behoren de overige 10.000 (certificaten van) aandelen toe aan zijn kinderen. Ik weet niet of één van de kinderen minderjarig is. Indien het gelijk in deze zaak aan belanghebbende is, kunt u ervan uitgaan dat één van de kinderen van belanghebbende minderjarig is, waardoor de kosten van de stamp duty die zien op de aandelen op naam van dit kind mede voor aftrek in aanmerking kunnen komen.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. In artikel 35, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), voor zover hier van belang, is bepaald dat aftrekbare kosten zijn de op de inkomsten drukkende kosten voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die inkomsten. Tot de aftrekbare kosten behoren ook de kosten van vermogensbeheer, zijnde die kosten welke rechtstreeks aan het voeren van dat beheer zijn verbonden.
5.2. Uit de onder 2.5. en 2.6. vermelde gegevens, in hun onderling verband bezien, leidt het Hof af dat in het onderhavige geval de heffing van de in geding zijnde stamp duty rechtstreeks verband houdt met het omwisselen van in Londen in een aandelenregister genoteerde aandelen E in zodanige aandelen, opgenomen in een aandelendepot in Nederland. Tussen partijen staat vast dat deze omzetting geschiedde met het doel aandelen te verkrijgen die genoteerd zijn aan de effectenbeurs te Amsterdam. Het Hof laat daarbij in het midden of er sprake is van gecertificeerde aandelen.
5.3. Uitgaande van het onder 5.2. overwogene kan naar 's Hofs oordeel niet worden gezegd dat er enig verband aanwezig is tussen de onderhavige kosten en de inkomsten uit de aandelen. Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft dit verband ook anderszins niet aannemelijk gemaakt. Het Hof heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat er in beginsel vanuit mag worden gegaan dat belanghebbende evenzeer de inkomsten uit de aandelen zou hebben genoten zonder de onderhavige omzetting en de uiteindelijke beursnotering. Naar 's Hofs oordeel zijn de kosten van de stamp duty evenmin rechtstreeks verbonden aan het beheer van de aandelen.
Deze kosten hangen daarentegen veeleer samen met de bevordering van de verhandelbaarheid van de aandelen als gevolg van de beoogde beursnotering, hetgeen door het Hof niet als een beheershandeling wordt aangemerkt.
Aan het vorenstaande doet niet af dat ter zake een regeling ter voorkoming van dubbele belasting ontbreekt.
5.4. Belanghebbende heeft voorts een beroep gedaan op de Resolutie. De Resolutie heeft klaarblijkelijk betrekking op een splitsing van (certificaten van) aandelen dan wel een omwisseling van agiostockdividenden in aandelen. Blijkens het vorenoverwogene doet zich een zodanig geval hier niet voor. Er is derhalve geen sprake van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Daaraan doet niet af dat ook een splitsing van aandelen er toe strekt de verhandelbaarheid van aandelen te vergroten en dat dit doel ook met de in casu gerealiseerde omzetting werd beoogd.
5.5. Ter onderbouwing van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft belanghebbende gewezen op één identiek geval waarin de aftrek van de kosten van de stamp duty is geaccepteerd door de Belastingdienst te P.
Naar 's Hofs oordeel kan het noemen van één geval niet leiden tot de conclusie dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden nu de inspecteur heeft betwist dat de verleende aftrek op enig beleid is gebaseerd en gesteld dat er geen sprake is van afwijking van de wettelijke regeling in de meerderheid van vergelijkbare gevallen.
5.6. Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 28 mei 2001 door mr. Bijl, voorzitter, mrs. Boersma en Vrouwenvelder, leden van de belastingkamer, in tegen-woordigheid van mr. Trippert als grif-fier. De beslissing is op die datum ter open-bare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.