ECLI:NL:GHAMS:2001:AB2396

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/1889
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Den Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Activering van zelf voortgebrachte veevoeders door agrariër en de bindende aard van afspraken met de inspecteur

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2001, staat de vraag centraal of een agrariër, hier aangeduid als belanghebbende, zijn zelf voortgebrachte veevoeders op de balans moet activeren. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1998 vastgesteld op basis van afspraken die tijdens een overleg op 18 juni 1998 waren gemaakt tussen de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur. Belanghebbende betwistte echter dat hij aan deze afspraken gebonden was, omdat zijn gemachtigde deze niet namens hem had gemaakt. Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet voldoende had aangetoond dat de gemaakte afspraken als een vaststellingsovereenkomst konden worden beschouwd, en dat belanghebbende niet gebonden was aan deze afspraken. Het Hof concludeerde dat goed koopmansgebruik vereist dat belanghebbende zijn voorraad zelf voortgebrachte veevoeders op zijn balans activeert, maar dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde van deze voorraad correct was vastgesteld. Het Hof stelde het belastbaar inkomen van belanghebbende vast op ƒ a, waarbij het de waarde van de voorraad op 50% van de door de inspecteur vastgestelde waarde waardeerde voor het jaar 1998. De uitspraak leidde tot een vermindering van de aanslag en een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Zesde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur, gedagtekend 25 april 2000, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 juni 2001.
BESLISSING
Het Hof:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van
ƒ a;
gelast de inspecteur het gestorte griffierecht ad ƒ 60 aan belanghebbende te vergoeden; en
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van
ƒ 1.420 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
GRONDEN
1. Belanghebbende, geboren in 1954, is rundveehouder. Zijn gehele bedrijf beslaat een oppervlakte van 35,78 hectare. Hiervan gebruikt belanghebbende 7 hectare voor het verbouwen van voedergewassen (mais) en 24,75 hectare als grasland. Belanghebbende gebruikt de verbouwde voedergewassen om daarmee zijn rundvee te voederen. Belanghebbende deponeert het gras, dat hij bij het maaien van zijn grasland verzamelt, in een voordroogkuil. Dit gras is eveneens bestemd als voedsel voor het vee.
2. Op 18 juni 1998 heeft belanghebbendes gemachtigde deelgenomen aan een overleg tussen de inspecteur enerzijds en een aantal vertegenwoordigers van A Accountants en Adviseurs, B Adviesgroep Belastingen en C Accountants anderzijds. De aldaar aanwezige partijen hebben tijdens het overleg afspraken gemaakt over de fiscale behandeling van door agrariërs zelf voortgebrachte veevoeders. Deze afspraken houden onder meer in, dat bedrijven met 25 of meer hectare landbouwgrond hun voorraad zelf voortgebrachte veevoeders vanaf het jaar 1998 op hun balans moeten activeren. Daarbij kan de ondernemer kiezen voor het activeren van de werkelijke voorraad of voor het activeren van een forfaitair vastgestelde voorraad, waarvan de omvang afhankelijk is van de oppervlakte landbouwgrond en de normbedragen per hectare, zoals die in de Landelijke landbouwnormen voor het betreffende jaar zijn opgenomen.
3. Belanghebbende heeft aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ b. In zijn balans per 31 december 1998 heeft belanghebbende geen actiefpost opgenomen voor zijn voorraad zelf voortgebrachte veevoeders. Onder verwijzing naar de afspraken met belanghebbendes gemachtigde is de inspecteur van de aangifte afgeweken door het alsnog activeren van de voorraad bij het vaststellen van belanghebbendes winst uit onderneming.
4. De inspecteur heeft de waarde van de voorraad vastgesteld aan de hand van de forfaitaire methode, zoals die in de vastlegging van de afspraken tussen de inspecteur en belanghebbendes gemachtigde is weergegeven. Daartoe heeft de inspecteur het aantal bij belanghebbende in gebruik zijnde hectares grasland (24,75 ha), conform de afspraken, vermenigvuldigd met anderhalve snede per hectare en heeft hij het produkt van beide getallen vervolgens vermenigvuldigd met ƒ 400 (het bedrag per hectare per snede volgens de Landelijke landbouwnormen 1998). Tevens heeft de inspecteur het aantal in gebruik zijnde hectares “maïsland” (7 ha) vermenigvuldigd met ƒ 1.167. De inspecteur heeft het inkomen van belanghebbende als gevolg van deze correcties eerst met ƒ 19.269 verhoogd. Daarna heeft de inspecteur een extra dotatie aan de fiscale oudedagsreserve ad ƒ 2.312 in aanmerking genomen. De inspecteur heeft de aanslag van belanghebbende uiteindelijk vastgesteld op
ƒ c.
5. Naar het oordeel van belanghebbende is hij niet gebonden aan de afspraken, die tijdens de bespreking van 18 juni 1998 zijn gemaakt, omdat zijn gemachtigde de afspraken niet namens hem heeft gemaakt. Belanghebbendes gemachtigde stelt dat hij de afspraken heeft opgevat als een intentieverklaring om cliënten te overtuigen akkoord te gaan met het activeren van de voorraad. Volgens de gemachtigde heeft de inspecteur tijdens het overleg van 18 juni 1998 verklaard dat de gemaakte afspraken als uitgangspunt zouden gaan gelden voor het beleid van de Belastingdienst Ondernemingen te P. De gemachtigde stelt echter dat uit telefonisch onderhoud met niet bij het overleg met de inspecteur betrokken accountantsorganisaties blijkt dat de inspecteur bij cliënten van deze organisaties geen correctie met betrekking tot de voorraad heeft toepast. Om deze reden acht belanghebbende de afspraken op oneigenlijke gronden gesloten.
6. De inspecteur stelt dat belanghebbendes gemachtigde tijdens het overleg van 18 juni 1998 niet naar voren heeft gebracht dat hij de afspraken slechts als een intentieverklaring zag. De inspecteur is van mening dat belanghebbende wel degelijk aan de afspraken (tussen zijn gemachtigde en de inspecteur) is gebonden omdat belanghebbende ten tijde van het maken van de afspraken al jaren bij zijn gemachtigde cliënt was. Ter zitting heeft de inspecteur erkend dat er voor of tijdens het overleg met onder meer belanghebbendes gemachtigde geen lijst met namen van belastingplichtigen, waarvoor de afspraken zouden gaan gelden, aanwezig was of is opgesteld. Ook heeft de inspecteur erkend dat belanghebbende aan zijn gemachtigde geen volmacht heeft verstrekt voor het namens belanghebbende maken van de afspraken.
7. Het Hof overweegt dat belanghebbende slechts aan de afspraken tussen zijn gemachtigde en de inspecteur is gebonden, als deze afspraken ten aanzien van belanghebbende zijn aan te merken als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW. In het onderhavige geval, waarin de inspecteur kennelijk stelt dat de activering van de voorraad zelf-voortgebrachte veevoeders is gebaseerd op een vaststellingsovereenkomst, waarvan belanghebbende het bestaan gemotiveerd heeft betwist, ligt het op de weg van de inspecteur om het bestaan van de belanghebbende bindende vaststellingsovereenkomst aannemelijk te maken. De inspecteur dient met name aannemelijk te maken, dat de gemachtigde tijdens de bespreking van 18 juni 1998 optrad namens belanghebbende.
8. Uit de door de inspecteur in het geding gebrachte stukken blijkt naar het oordeel van het Hof onvoldoende dat de gemachtigde van belanghebbende ook bij de betreffende bespreking namens belanghebbende is opgetreden. Daartoe is onvoldoende dat de gemachtigde al jaren als fiscaal adviseur voor belanghebbende optrad. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de gemachtigde zich bij de besprekingen heeft gepresenteerd als gemachtigde van belanghebbende en namens hem een compromis heeft gesloten. De naam van belanghebbende komt in de desbetreffende stukken ook niet voor. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur zich uitdrukkelijk had moeten afvragen of belanghebbende met de activering zou instemmen. Het vorenstaande leidt het Hof tot het oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gemachtigde namens belanghebbende een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten. Belanghebbende kan derhalve niet gebonden worden geacht aan de afspraken tussen zijn gemachtigde en de inspecteur.
9. Voor het geval de afspraken met de gemachtigde belanghebbende niet binden, is de inspecteur van mening dat de aanslag niettemin naar een juist belastbaar inkomen is opgelegd. Naar het oordeel van de inspecteur vereist goed koopmansgebruik de activering van de zelf voortgebrachte veevoeders op de balans van belanghebbende. De inspecteur stelt dat een activering van de veevoeders met inachtneming van de prijzen, zoals die in de Landelijke landbouwnormen worden genoemd, juist is. Hij komt tot dit oordeel aan de hand van de inleiding van de Landelijke landbouwnormen, waarin staat dat de normen gelden voor alle belastingplichtige ondernemers.
10. Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde gesteld dat goed koopmansgebruik vereist dat belanghebbende zijn voorraad zelf voortgebrachte veevoeders op zijn balans activeert. Hij is echter van mening dat de normbedragen, zoals die in de Landelijke landbouwnormen voor het jaar 1998 zijn opgenomen, te hoog zijn. Deze bedragen weerspiegelen naar het oordeel van de gemachtigde niet de marktprijzen voor mais en voor gras in de voordroogkuil tussen boeren onderling. Die prijzen zijn aanzienlijk lager.
11. Naar het Hof begrijpt, houdt belanghebbende de voorraad zelf voortgebrachte veevoeders aan om zijn rundveestapel nog geruime tijd te kunnen voeren. Dit houdt in dat de voorraad is bestemd voor de omzet in het bedrijf van belanghebbende. Onder deze omstandigheden is het Hof het met partijen eens dat goed koopmansgebruik vereist, dat belanghebbende de voorraad op zijn balans activeert. Tegenover de gemotiveerde waardering van de inspecteur overeenkomstig de Landelijke landbouwnormen 1998 heeft belanghebbende onvoldoende aannemelijk gemaakt, dat een lagere waardering op zijn plaats is. Het Hof volgt de inspecteur in zoverre.
12. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende in de fiscale gevolgen van de waardesprong, die bij de gedwongen overgang naar een nieuw stelsel van voorraadwaardering ontstaat, op een redelijke wijze tegemoet moet worden gekomen. Deze redelijke tegemoetkoming is naar het gemeenschappelijk oordeel van partijen - waarmee het Hof zich verenigt - hierin gelegen, dat de waardesprong in twee fases aan de winst wordt toegevoegd. Voor het jaar 1998 waardeert het Hof de voorraad op 50% van de door de inspecteur vastgestelde waarde. Vanaf het jaar 1999 dient belanghebbende de voorraad op de eindbalans op te nemen voor 100% van de waarde per balansdatum.
13. Het Hof stelt het belastbaar inkomen van belanghebbende met inachtneming van het vorenoverwogene voor het jaar 1998 vast op ƒ a. Daarbij heeft het Hof het aangegeven belastbare inkomen verhoogd met ƒ 9.634 (zijnde 50% van ƒ 19.269) voor de activering van de voorraad zelf voortgebrachte veevoeders en verlaagd met ƒ 1.156 wegens een hogere dotatie aan de fiscale oudedagsreserve.
14. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten gesteld op ƒ 1.420, te weten ƒ 710 x 2 (voor proceshandelingen) x 1 (voor gewicht).
De uitspraak is gedaan op 26 juni 2001 door mr. Den Boer, lid van de belastingkamer in tegenwoordigheid van drs. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht f 150.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.