ECLI:NL:GHAMS:2001:AB1613

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/0565
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Onnes
  • Van der Ouderaa
  • Goes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Activatie van verbouwingskosten bij aankoop van onroerend goed voor verhuur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2001 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen de besloten vennootschap X B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de vraag of de verbouwingskosten die zijn gemaakt na de aankoop van een pand, dat door belanghebbende werd aangeschaft voor verhuur, geactiveerd moeten worden. Belanghebbende, die zich bezighoudt met makelaardij en het beheren van onroerende zaken, kocht op 3 mei 1996 een voormalig bankgebouw dat in slechte staat verkeerde. Na de aankoop heeft belanghebbende het pand verbouwd, wat resulteerde in aanzienlijke kosten. De inspecteur stelde dat deze kosten geactiveerd moesten worden, terwijl belanghebbende betoogde dat het ging om onderhoudswerkzaamheden die direct ten laste van het resultaat mochten worden gebracht.

Het Hof oordeelde dat de verbouwingskosten, die zijn gemaakt om het pand in een verhuurbare staat te brengen, samen met de aankoopkosten geactiveerd moesten worden. Het Hof baseerde zijn oordeel op de constante jurisprudentie die stelt dat kosten voor werkzaamheden aan een pand, ongeacht of deze voor onderhoud of verbetering zijn, deel uitmaken van de aanschaffingskosten. Het Hof concludeerde dat belanghebbende het pand had aangeschaft met de intentie om het te verhuren, en dat de verbouwingswerkzaamheden noodzakelijk waren om het pand geschikt te maken voor deze bestemming.

De uitspraak van het Hof houdt in dat het beroep van belanghebbende ongegrond werd verklaard, en dat de inspecteur in zijn standpunt werd bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien belanghebbende in het ongelijk werd gesteld en er geen bijzondere omstandigheden waren die een veroordeling in de proceskosten rechtvaardigden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het onderscheid tussen onderhoudskosten en verbeteringskosten in het belastingrecht, en bevestigt dat kosten die gemaakt worden om een pand in een verhuurbare staat te brengen, geactiveerd moeten worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 14 februari 2000, ingediend door A te Q als gemachtigde en aangevuld bij brief van 11 april 2000.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 8 februari 2000, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1997.
De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 287.340. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en uiteindelijk tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van negatief ƒ 112.660.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 12 december 2000 zijn verschenen A, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de inspecteur B. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en met bijlagen overgelegd. De inspecteur heeft van de bijlagen kennis kunnen nemen en heeft zich erover kunnen uitlaten. De pleitnota en de bijlagen worden tot de gedingstukken gerekend.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende houdt zich onder meer bezig met makelaardij en bemiddeling in hypotheken. Tevens exploiteert en beheert belanghebbende onroerende zaken. Op 3 mei 1996 heeft zij een voormalig bankgebouw van de C-bank (het pand), gelegen aan het S-straat X te R, verkregen. De koopprijs bedroeg ƒ 1.170.684, inclusief kosten.
2.2. Het pand is omstreeks 1960/1961 gebouwd en door een bank in gebruik genomen. Het bevat een kelderverdieping, een begane grond en drie bovenverdiepingen.
2.3. De kelderverdieping, de begane grond en de eerste verdieping werden direct na de bouw door de bank gebruikt. In de kelderverdieping bevond zich de kluis, archief- en bergruimte en een fietsenstalling. Op de begane grond en de eerste verdieping bevonden zich de kantoren.
De tweede verdieping is in de periode 1961 tot 1973 als woonruimte verhuurd geweest. In de periode 1973 tot 1985 is de tweede verdieping als kantoorruimte bij de bank in gebruik geweest. In de periode 1985 tot 1996 is de tweede verdieping wederom als woonruimte verhuurd geweest.
De derde verdieping is in de periode 1961 tot 1973 als woonruimte verhuurd geweest. In de periode 1973 tot 1996 is de derde verdieping door de bank gebruikt en heeft zij soms ook leeg gestaan.
2.4. Ten tijde van de aankoop door belanghebbende verkeerde het pand in slechte staat van onderhoud. In een van de bank afkomstig stuk uit 1992, waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort, worden de onderhoudsinvesteringen voor het pand, inclusief aanpassingen voor regiohuisvesting, op ƒ 1.041.000 becijferd.
2.5. Na aankoop en in afwachting van de verbouwing als bedoeld onder 2.6 heeft belanghebbende het pand tijdelijk om niet in bruikleen gegeven aan de Stichting E te O. De stichting heeft de tweede en derde verdieping van het pand tot aan het tijdstip waarop de verbouwingswerkzaamheden begonnen als woning aan derden ter beschikking gesteld.
2.6. In 1997 en 1998 heeft belanghebbende het pand door Bouwmaatschappij F B.V. laten herstellen en verbouwen. Deze herstelling en verbouwing heeft onder meer de volgende werkzaamheden omvat:
de kluismuur in de kelderverdieping is voor een deel gesloopt en er zijn muren verwijderd; ten behoeve van een aantal fietsenbergingen zijn op andere plaatsen muren gebouwd; naar de kelderverdieping is een entree aangebracht;
op de begane grond is de granieten borstwering over de gehele breedte gesloopt en is aan de voorzijde een glaswand neergezet;
de raampartijen op de eerste tot en met de derde verdieping aan de T-straatzijde zijn vernieuwd; bakstenengevels zijn vervangen door rode Argeton tegels;
voorzetschermen zijn aan de zijde van de T-straat aangebracht;
de bestaande trappenhuizen aan de S-zijde en de T-zijde zijn geheel gesloopt en vervangen door een nieuw trappenhuis;
er zijn water- en elektrotechnische installaties aangelegd, alsmede een nieuwe CV-installatie;
de eerste verdieping is qua indeling gewijzigd; onder meer door middel van het plaatsen van tussenmuren;
op zowel de tweede als de derde verdieping is door het verplaatsen van het trappenhuis de voor woonruimte beschikbare vloeroppervlakte vergroot; op beide verdiepingen is een nieuw appartement gerealiseerd en is het oude appartement vergroot en qua indeling veranderd.
2.7. De totale kosten van de herstel- en verbouwingswerkzaamheden hebben circa ƒ 1.650.000, exclusief omzetbelasting, bedragen.
2.8. Na de verbouwing is het pand medio 1998 in gebruik genomen. Belanghebbende heeft de kelderverdieping, de begane grond en de eerste verdieping als bedrijfsruimte verhuurd. In de kelderverdieping en op de begane grond is een kledingbedrijf gevestigd. Op de begane grond is ook een winkel in kappersartikelen gevestigd. De eigenlijke kapsalon van deze winkel is gevestigd op de eerste verdieping. De appartementen op de tweede en derde verdieping worden door belanghebbende als woonruimte verhuurd aan particulieren.
3. Geschil
In geschil is of de in 1997 gemaakte verbouwingskosten dienen te worden geactiveerd, zoals de inspecteur verlangt, dan wel of ƒ 400.000 van die kosten direct ten laste van het resultaat over 1997 mag worden gebracht, zoals belanghebbende voorstaat.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding. Kort samengevat komen deze op het volgende neer. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat er met betrekking tot de verbouwing slechts sprake was van substantiële onderhoudswerkzaamheden waaraan geen zelfstandig onderdeel viel te herkennen. Zij meent dat derhalve niet voldaan is aan de eerste van de drie voorwaarden die de Hoge Raad in zijn arrest BNB 1992/136 aan de activering van gemaakte kosten stelt, welke voorwaarde - naar de mening van belanghebbende - inhoudt dat sprake moet zijn van vernieuwingskosten van een versleten onderdeel.
4.2. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat bij de verwerving van een bedrijfsmiddel het onderscheid tussen kosten van onderhoud en kosten van verbetering wegvalt. Zijns inziens dienen ingevolge vaste jurisprudentie kosten die gemaakt worden om het bedrijfsmiddel in de staat te brengen waarin de ondernemer het voor zijn bedrijf wil gebruiken, te worden geactiveerd. De inspecteur meent dat BNB 1992/136 niet van toepassing is, omdat dat arrest betrekking heeft op kosten die gemaakt worden ter zake van een bedrijfsmiddel dat reeds lange tijd bij belanghebbende in gebruik is.
4.3. Ter zitting is namens belanghebbende nog het volgende naar voren gebracht:
Ten tijde van de aankoop wist belanghebbende dat er veel achterstallig onderhoud aan het pand verricht diende te worden. Het contract als vermeld onder punt 2.5 dat belanghebbende met de Stichting E gesloten heeft, was bedoeld om te voorkomen dat het pand in afwachting van de verbouwing zou worden gekraakt. Haar subsidiaire standpunt heeft belanghebbende ter zitting ingetrokken.
4.4. Ter zitting heeft de inspecteur zich bereid verklaard om, indien het Hof van oordeel is dat de verbouwingskosten geactiveerd dienen te worden, met belanghebbende te gaan praten over de mogelijkheid om de verbouwingskosten te splitsen in delen waarop afzonderlijk mag worden afgeschreven.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Indien een belastingplichtige ten behoeve van zijn bedrijf een pand koopt en daaraan werkzaamheden doet verrichten teneinde het in de staat te brengen waarin hij het voor zijn bedrijf wil gebruiken, maken de kosten van die werkzaamheden, onverschillig of zij voor het onderhoud dan wel ter verbetering van het pand zijn verricht, volgens constante jurisprudentie deel uit van de aanschaffingskosten van het pand en behoren zij tezamen met de met de aankoop gemoeide kosten te worden geactiveerd.
5.2. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende het pand ten behoeve van haar bedrijf heeft aangeschaft. De onderneming van belanghebbende bestond immers onder meer uit het exploiteren en beheren van onroerende zaken. De aankoop van het pand paste derhalve bij haar bedrijfsuitoefening en belanghebbende is het pand na de verbouwing ook als zodanig gaan gebruiken. Het Hof acht derhalve aannemelijk dat belanghebbende het pand heeft aangekocht om het te gaan verhuren. Belanghebbende heeft haar andersluidende standpunt niet onderbouwd.
5.3. Het Hof acht aannemelijk dat de werkzaamheden als vermeld onder 2.6 dienden om het pand in een staat te brengen, waarin belanghebbende het voor haar bedrijf kon gaan gebruiken. Het Hof baseert zijn oordeel op het volgende. Als gevolg van de verbouwing ontstonden er op de tweede en derde verdieping twee nieuwe appartementen en werden de twee bestaande appartementen vergroot en gemoderniseerd. De verbouwing leidde er ook toe dat de kelderverdieping voor verhuur als bedrijfsruimte geschikt gemaakt werd en dat de eerste en tweede verdieping van het pand geschikt gemaakt werden om aan meerdere ondernemingen afzonderlijk verhuurd te worden. Bovendien werden ook deze verdiepingen gemoderniseerd en verfraaid. In dit verband wijst het Hof er op dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat hij ten tijde van de aankoop van het pand ervan op de hoogte was dat veel achterstallig onderhoud aan het pand diende te worden verricht. De verbouwing had derhalve als gevolg dat het pand geschikter werd voor de verhuur. Uit het voorgaande leidt het Hof af dat de verbouwing er toe strekte om het pand in een staat te brengen waarin belanghebbende het kon gaan verhuren, zodat de in 1997 gemaakte verbouwingskosten tezamen met de aankoopkosten van het pand dienen te worden geactiveerd.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 27 februari 2001 door mrs. Onnes,voorzitter, Van der Ouderaa en Goes, leden, in tegenwoordigheid van mr. Okhuizen als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.