ECLI:NL:GHAMS:2001:AB1015
Gerechtshof Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Dutmer
- J. Jonk
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van buitengewone lasten voor levensonderhoud van buitenlandse verwanten en het vertrouwensbeginsel
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2001, ging het om de aftrekbaarheid van buitengewone lasten in de inkomstenbelasting van een belanghebbende die financiële ondersteuning verleende aan zijn ouders in Servië. De belanghebbende had in zijn aangifte voor het jaar 1998 een bedrag van ƒ 3.600 opgevoerd als buitengewone lasten, maar de inspecteur van de Belastingdienst had dit bedrag niet in aftrek toegelaten. De inspecteur stelde dat de betalingen niet op een controleerbare wijze waren aangetoond, aangezien de belanghebbende het geld deels via tussenpersonen had overgemaakt en deels contant aan zijn ouders had gegeven.
De belanghebbende voerde aan dat er geen bancair verkeer mogelijk was met Servië en dat hij het geld via vrienden had overgemaakt. Hij overhandigde verklaringen van deze vrienden en zijn vader als bewijs. Het Hof oordeelde echter dat de overgelegde verklaringen niet voldeden aan de eisen voor aftrekbaarheid, omdat er geen schriftelijke bescheiden waren die de betalingen konden onderbouwen.
Desondanks oordeelde het Hof dat het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel wel gegrond was. De inspecteur had eerder, in een uitspraak over het jaar 1997, de bezwaren van de belanghebbende geaccepteerd, waardoor de belanghebbende erop mocht vertrouwen dat zijn aangifte voor 1998 op dezelfde wijze zou worden behandeld. Het Hof vernietigde de bestreden uitspraak van de inspecteur, verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 63.429, en gelastte de inspecteur om de proceskosten van de belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in belastingzaken, vooral wanneer eerdere beslissingen van de belastingdienst een precedent scheppen voor de behandeling van vergelijkbare gevallen.