Uitspraak
HET OPENBAAR MINISTERIE,
[verdachte] ,
5juni 1999 was pagina 23 van Het Parool geheel gewijd aan het Lima-onderzoek.
(wat betreft feit 3 primair)
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 13 april 2000. De verdachte, die betrokken was bij een criminele organisatie, werd beschuldigd van deelname aan deze organisatie en opzetheling van gelden die afkomstig waren van de handel in verdovende middelen. Het hof heeft het onderzoek gebaseerd op de terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep, waarbij de verdachte en zijn raadsman hun verweer hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het deelnemen aan een organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven, zoals opzetheling en het overtreden van verschillende wetten met betrekking tot financiële dienstverlening.
Het hof heeft geoordeeld dat de inleidende dagvaarding gedeeltelijk nietig verklaard moest worden vanwege innerlijke tegenstrijdigheid. Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen was, en heeft de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Tevens is er een verweer gevoerd door de raadsman over de schending van de rechten van de verdachte, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof heeft geoordeeld dat, hoewel er sprake was van een schending van het recht op privacy, dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte.
De uitspraak van het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en verklaart de inleidende dagvaarding voor een deel nietig. De teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte en medeverdachten is gelast, en de bewaring van andere voorwerpen is geregeld. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting van het gerechtshof.