ECLI:NL:GHAMS:2001:5

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2001
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
23-003788-99
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk uitlokken van diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar. De verdachte, geboren in Turkije in 1950, was beschuldigd van het opzettelijk uitlokken van diefstal door het verschaffen van middelen en inlichtingen aan medeverdachten. De tenlastelegging betrof diefstal van schilderijen en sieraden uit de woning van een alleenstaande invalide vrouw in Heiloo op 16 mei 1997. De verdachte had medeverdachten geïnformeerd over de beveiliging van de woning en het beste moment om in te breken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 16 mei 1997 tot en met 9 juni 1999 schilderijen en sieraden heeft verworven, wetende dat deze door misdrijf verkregen waren. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de opzettelijke uitlokking van diefstal in vereniging, maar bevestigde de opzetheling. De ernst van de feiten leidde tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan een deel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte de impact van de misdaad op de slachtoffers en de samenleving, en dat de verdachte had bijgedragen aan de afzetmarkt voor gestolen goederen.

Uitspraak

rolnummer 23-003788-99
datum uitspraak 29 augustus 2001
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 7 december 1999 in de strafzaak onder parketnummer 14-010179-99
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , Turkije, op [geboortedag] 1950, wonende te [adres 1]
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 23 november 1999 en in hoger beroep van 15 augustus 2001.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
1. [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 16 mei 1997 in de gemeente Heiloo in/uit een woning aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met elkaar en/of een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen
tien,althans een of meer, schilderijen en/of een of m
eersieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn/hun mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweJd tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd, met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn/hun mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van tien, althans een of meer, schilderijen en/of een of meer sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn/hun mededadar(s),
welk geweld en/of bedreiging met geweld (mede) hieruit bestond(en) dat die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of (een van) zijn/hun mededader(s)
die [slachtoffer 2] een of meermalen (met kracht op/tegen haar lichaam heeft/hebben geslagen en/of heeft/hebben gestompt en/of een deur (metkracht) open heeft/hebben getrokken en/of
die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft/hebben bedreigd met een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, en/of
die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben toegevoegd: "We kunnen andere middelen toepassen om jullie aan het praten te krijgen. We kunnen ook gaan slaan en/of gaan doodschieten!", althans woorden van gelijke dreigende inhoud en/of
die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben opgesloten in een kast,
welk strafbaar feit [medeverdachte 3] in of omstreeks de periode van 1 januari 1997 tot en met 16 mei 1997,in de gemeente Alkmaar en/of in de gemeente Heiloo, althans in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen door het verstrekken/verkopen van een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2]
en/of het een of meermalen vervoeren van die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] naar het te overvallen object
en/of het geven van informatie aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] omtrent het feit dat het pand was beveilig (met een camera) en/of
dat het pand werd bewoond door een vrouw alleen en/of
dat de komst van de werkster, 's morgens vroeg, het geschiktste moment was om die woning binnen te komen,
welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 1997 tot en met 16 mei 1997 in de gemeente Alkmaar en/of in de gemeente Heiloo, althans in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen door
die [medeverdachte 3] een of meermalen te vervoeren/leiden naar die [adres 2] en/of
die [medeverdachte 3] die woning aan de [adres 2] te tonen/aan te wijzen en/of het geven van informatie aan die [medeverdachte 3] omtrent het feit dat er een oudere alleenstaande damein dat huis woonde en/of dat die woning voorzien was van een alarm en/of
dat er dure schilderijen in de woning hingen en/of
dat er misschien ook wel geld in die woning te vinden was, en/of
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte,in of omstreeks de periode van 1 januari 1997 tot en met 16 mei 1997 in de gemeente Alkmaar en/of in de gemeente Heiloo, althans in Nederland, opzette! ijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
die [medeverdachte 3] een of meermalen te vervoeren/leiden naar die woning aan de [adres 2] en/of
die [medeverdachte 3] die woning aan de [adres 2] te tonen/aan te wijzen en/of het geven van informatie aan die [medeverdachte 3] omtrent het feit dat er een oudere alleenstaande dame in dat huis woonde en/of dat die woning voorzien was van een alarm en/of dat er dure schiIderijen in de [adres 2] hingen en/of
dat er misschien ook wel geld in die woning te vinden was.
2.
hij in of omstreeks. de periode van 16 mei 1997 tot en met 9 juni 1999 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, een of m
eerschilderijen en/of een of meer sieraden heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of. heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die schilderijen en en/of die sieraden wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen.
De bewezenverklaring
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, met dien verstande dat:
-
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde-
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 16 mei 1997 in de gemeente Heiloo uit een woning aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met elkaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening hebben weggenomen tien schilderijen en sieraden toebehorende aan [slachtoffer 1] , welk strafbaar feit [medeverdachte 3] in de periode van 1 januari 1997 tot en met 16 mei 1997 in de gemeente Alkmaar en in de gemeente Heiloo, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van middelen en inlichtingen, door het verkopen van een pistool aan die [medeverdachte 1] en die [medeverdachte 2] en het vervoeren van die [medeverdachte 1] en die [medeverdachte 2] naar het object en het geven van informatie aan die [medeverdachte 1] en die [medeverdachte 2] omtrent het feit dat het pand was beveiligd en dat het pand werd bewoond door een vrouw alleen en dat de komst van de werkster, 's morgens vroeg, het geschiktste moment was om die woning binnen te komen, welk strafbaar feit hij, verdachte, in de periode van 1 januari 1997 tot en met 16 mei 1997 in de gemeente Alkmaar en in de gemeente Heiloo, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, door die [medeverdachte 3] te leiden naar die woning aan de [adres 2] en die [medeverdachte 3] die woning aan de [adres 2] aan te wijzen en het geven van informatie aan die [medeverdachte 3] omtrent het feit dat er een oudere alleenstaande dame in dat huis woonde en dat die woning voorzien was van een alarm en dat er dure schilderijen in de woning hingen en dat er misschien ook wel geld in die woning te vinden was.
-
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde-
hij in de periode van 16 mei 1997 tot en met 9 juni 1999 in de gemeente Alkmaar schilderijen en sieraden heeft verworven, terwijl hij ten tijde van het verwerven van die schilderijen en die sieraden wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Anders dan door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep is betoogd, is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het opzet van verdachte verder reikte dan diefstal van de schilderijen en sieraden, gepleegd door tussenkomst van [medeverdachte 3] . Hieruit volgt dat verdachte van opzettelijke uitlokking van opzettelijke uitlokking van diefstal in vereniging
met gewelddient te worden vrijgesproken.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
-
onder 1-
Opzettelijk uitlokken door het verschaffen van inlichtingen van opzettelijk uitlokken door het verschaffen van middelen of inlichtingen van diefstal door twee of meer verenigde personen.
-
onder 2-
Opzetheling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

De op te leggen straf

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk uitlokken van opzettelijk uitlokken van diefstal, in vereniging begaan, van schilderijen en sieraden. Hiertoe is verdachte uit financieel gewin betrokken geweest bij een diefstal begaan in de vroege ochtend uit een woning van een invalide en alleenstaande vrouw.
Deze gekwalificeerde diefstal heeft plaatsgevonden in de woning van één van de slachtoffers, waarmee een ernstige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de daar aanwezigen. Dit ergerlijke en laaghartige feit heeft bij de slachtoffers en in de rest van de samenleving gevoelens van onveiligheid en onrust teweeggebracht. Op dit feit dient in beginsel te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, zulks temeer omdat de ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke berovingen in het algemeen een langdurige en ernstige psychische nasleep van het gebeurde ondervinden.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van de bij de overval buitgemaakte schilderijen. Deze zijn in zijn woning aangetroffen. Verdachtes mededader [medeverdachte 3] heeft hieromtrent verklaard dat hij met verdachte heeft afgesproken dat verdachte de schilderijen zou verkopen en dat de opbrengst tussen verdachte, hemzelf en de twee feitelijke daders zou worden verdeeld. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen.
Het komt er, alles samengenomen, op neer dat verdachte zijn mededader heeft aangezet tot het uitlokken van een ernstig misdrijf, terwijl hij zelf op de achtergrond is gebleven en van dit misdrijf heeft geprofiteerd. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
De door de eerste rechter opgelegde gevangenisstraf van negen maanden, alsmede de door de advocaat-generaal gevorderde straf doen in dit licht naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Ofschoon het hof, zoals uit het vorenstaande blijkt, met de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte zich mede schuldig heeft gemaakt aan de uitlokking van het bij de diefstal gepleegde geweld
,kan met geen mindere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren worden volstaan. Slechts in de inhoud van de beide hierna te noemen documenten ziet het hof aanleiding te bepalen dat een gedeelte van deze straf voorwaardelijk zal zijn.
Het hof heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de inhoud van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van het Leger des Heils, Unit [plaats] , op 1 september 1999 opgemaakt door [naam] , reclasseringswerker, en met het uittreksel uit het Documentatie-register betreffende verdachte van 21 juni 2001.

De toepasselijke wettelijke voorschriften

De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57,310,311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tij van
ZESENDERTIG (36) MAANDEN.
Beveelt dat een op
ZES (6) MAANDENbepaald gedeelte van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de rechter late anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op TWEE JAREN
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.W.J. den Ottolander, H.L.C. Hermans en M.C.M. van Dijk, in tegenwoordigheid van mr. S.G.J. Berk als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 augustus 2001.