In de zaak nr. 0214/98 TC
de dato 7 maart 2000
1. De procedure
1.1. Op 22 april 1999 is een beroepschrift ingekomen van A en B van C, belastingadviseurs te X, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid D B.V. te Y, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het douanedistrict Z (hierna: de Inspecteur) van 9 november 1998, nr. …., waarin een door belanghebbende op de voet van artikel 23 juncto artikel 30d, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijk is verklaard. Het bezwaar van belanghebbende heeft betrekking op de indeling van de na te noemen goederen in het douanetarief, als bedoeld in artikel 20, lid 3, van het Communautair douanewetboek (CDW).
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 150,-- geheven. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 7 maart 2000. Daar zijn verschenen namens belanghebbende A en B. Namens de Inspecteur zijn verschenen E, en tot zijn bijstand de heren F, G en H. De gemachtigde en de inspecteur hebben beiden een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft op 25 augustus 1997 bij de douane, post O, aangifte ten uitvoer gedaan onder nummer ….. van goederen omschreven als "vlees van runderen, vers, zonder been, afkomstig van achtervoeten van volwassen mannelijke runderen met ten hoogste negen ribben of negen paar ribben, elk deelstuk individueel verpakt (thans bevroren)". Het betrof in totaal 170 cartons, van oorsprong uit België en bestemd voor Egypte. In de aangifte heeft belanghebbende de goederen ingedeeld onder post 0201 30 00 00 9100 van de landbouwproductennomenclatuur voor de uitvoerrestituties (hierna: restitutienomenclatuur). Bij de aangifte is met oog op het verkrijgen van restitutie een formulier L (F) met nummer VE …. overgelegd, alsmede een controle-exemplaar T 5, nummer …. . Bij de verificatie van de aangifte op 25 augustus 1997 zijn de goederen daadwerkelijk opgenomen en is een monster van de goederen genomen. De douaneambtenaar heeft daarvoor uit één carton een individuele verpakking als monster geselecteerd. Dit monster is voor een nader onderzoek gezonden naar het Douanelaboratorium van de belastingdienst in Amsterdam. Belanghebbende heeft ten tijde van de monsterneming bezwaar gemaakt tegen de wijze van monsterneming. Dezelfde dag nog heeft belanghebbende verzocht om een voor bezwaar vatbare uitspraak in de zin van artikel 30a van de AWR. Op 26 augustus 1997 heeft de Inspecteur daartoe een beschikking gegeven waarin is gesteld dat de monsterneming juist en terecht is geschied.
2.2. Volgens de uitslag van het monsteronderzoek door het Douanelaboratorium van 18 september 1997 bestaat het monster uit vlees van runderen met been, afkomstig van de achtervoet met ten hoogste negen ribben, elk deelstuk individueel verpakt. Het gewicht van het been bedraagt niet meer dan een derde van het gewicht van het deelstuk. Het monster (incl. been) weegt 12791 gram, het been weegt 30 gram. Het vlees is volgens het Douanelaboratorium afkomstig van mannelijke dieren. Het advies voor een tariefpost is gebaseerd op vers of gekoeld vlees. Op grond van de niet afwijkende organoleptische kenmerken (kleur, geur, consistentie) is voorts volgens het Douanelaboratorium geen reden om het product als ongeschikt voor de menselijke consumptie te beschouwen. Deze uitslag is op 22 september 1997 aan belanghebbende bekend gemaakt.
2.3. De Inspecteur heeft besloten de goederen in te delen onder post 0201 20 90 00 9700 van de restitutienomenclatuur en daartoe op 24 oktober 1997 een zogenoemd formulier beëindiging mededeling verificatie opgemaakt, waarop dit besluit is vermeld. De Inspecteur stelt dat dit formulier op 24 oktober 1997 in het postvak van belanghebbende bij het douanekantoor is neergelegd. Belanghebbende heeft gesteld, dat zij dit formulier nooit heeft ontvangen. Gelet op het tijdsverloop sinds de ontvangst van de uitslag van het monsteronderzoek en onduidelijkheid over het al dan niet uitgereikt zijn van het formulier, heeft belanghebbende bij de douane geïnformeerd naar de stand van zaken en uit voorzorg op 24 december 1997 bij de Inspecteur een bezwaarschrift zonder nadere onderbouwing ingediend. Belanghebbende heeft op 19 januari 1998 alsnog van de Inspecteur een kopie van de mededeling beëindiging verificatie, met dagstempel 24 oktober 1997, ontvangen.
2.4. Op grond van de gewisselde processtukken en hetgeen tijdens de zitting van de Tariefcommissie op 7 maart 2000 door beide partijen is toegevoegd, is - voorzover van belang - nog het volgende komen vast te staan. Het ten uitvoer aangegeven vlees was op het moment van aanvaarding door de douane van de douaneaangifte in een bevroren toestand. Het Douanelaboratorium en de inspecteur hebben het vlees niet onderzocht met het oog op indeling in het tarief van bevroren vlees. Belanghebbende heeft niet aangegeven wat het vleesgehalte is van de aangegeven deelstukken vlees. De inspecteur heeft overgelegd een brief van het Productschap van vee, vlees en eieren van 9 december 1997, gericht aan de Directie Douane. In deze brief wordt de douane verzocht om de communautaire regeling als neergelegd in een ontwerp voor een verordening van de Europese Commissie betreffende het nemen van monsters in het kader van de fysieke controle van rundvlees zonder been, waarvoor uitvoerrestituties worden verleend, vooruitlopend op de toepassing per 19 januari 1998, al met ingang van 15 december 1997 toe te passen voor uitvoeraangiften als bedoeld in artikel 3 lid 1 of alleen wat de opslag betreft de betalingsaangifte als bedoeld in artikel 25, lid , van Verordening (EEG) nr. 3665/87.
3. Het geschil
Het beroep van belanghebbende is primair gericht tegen de omstandigheid dat de inspecteur in de uitspraak op het bezwaarschrift de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. Tussen partijen is voorts in geschil of de goederen moeten worden ingedeeld onder post 0201 20 90 van het Gemeenschappelijke douanetarief (GDT), meer specifiek 0201 20 90 9700 van de restitutienomenclatuur, zoals de Inspecteur voorstaat, dan wel onder post 0201 30 00 van het GDT, meer specifiek 0201 30 00 91 00 van de restitutienomenclatuur, zoals belanghebbende bepleit.
De genoemde posten luiden als volgt:
0201 Vlees van runderen, vers of gekoeld:
(...)
0201 20 - andere delen, met been
(...)
0201 20 90 -- andere
0201 20 90 9700 - - - waarbij het gewicht van het been niet meer dan een derde van het
gewicht van het deelstuk uitmaakt
0201 30 00 - zonder been
(...)
0201 30 00 9100 -- afkomstig van achtervoeten van volwassen mannelijke runderen met
ten hoogste negen ribben of negen paar ribben(2), elk deelstuk
individueel verpakt
Voorts heeft de Tariefcommissie de posten 0202 30 90 9400, 0202 30 90 9500 en 0202 3090 99 00 in overweging genomen. Deze posten luiden als volgt:
0202 Vlees van runderen, bevroren:
(...)
0202 30 - zonder been:
- - andere:
0202 30 90 9400 - - - delen zonder been, ieder deel afzonderlijk verpakt, met
een gehalte aan mager rundvlees (met uitzondering van vet)
van 50% of meer (6)
0202 30 90 9500 - - - ander, met inbegrip van gehakt vlees, met een gehalte
aan mager rundvlees (met uitzondering van vet)
van 78% of meer (6)
0202 30 90 99 00 - - - andere
(2) Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarden vermeld in Verordening (EEG) nr. 1964/82 van de Commissie (Pb nr. L 212 van 21.7.1982, blz. 48).
(6) Het gehalte aan mager rundvlees met uitzondering van het vet wordt bepaald aan de hand van de analyseprocedure die is opgenomen in de bijlage van Verordening (EEG) nr. 2429/86 van de Commissie (Pb nr. L 210 van 1.8.1986, blz. 39).
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Gelet op artikel 6:8, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het bezwaarschrift voor de aanvang van de bezwaartermijn ingediend. Aangezien de voor bezwaar vatbare beschikking ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift wel reeds tot stand was gekomen, is het bezwaar op grond van artikel 6:10, lid 1, Awb wel ontvankelijk.
4.2. Het monster is niet representatief geweest voor de tariefindeling van de gehele partij. Steun hiervoor wordt gevonden in de Verordening (EG) nr. 2457/97 van de Commissie van 10 december 1997 betreffende het nemen van monsters in het kader van de fysieke controle van rundvlees zonder been, waarvoor uitvoerrestituties worden verleend, zijn bepalingen opgenomen over de wijze van monsterneming. Deze verordening trad op 19 januari 1998 in werking, maar moet volgens belanghebbende mede gelden voor aangiften die voor 10 december 1997 zijn gedaan. Volgens deze verordening moet het monster voor de fysieke controle bestaan uit twee volledige dozen die op twee verschillende plaatsen uit de partij worden genomen. Van het eerste carton moeten alle delen worden onderzocht op het al dan niet individueel verpakt zijn van het vlees. Mocht dit niet het geval zijn, dat moet het tweede carton op dezelfde wijze aan een onderzoek worden onderworpen. Als in beide dozen samen slechts één deel wordt aangetroffen dat niet ook afzonderlijk is verpakt of als slechts één verpakking meer dan één deel bevat, wordt dit niet als een onregelmatigheid beschouwd en wordt de restitutie toegekend op voorwaarde dat aan alle andere vereisten is voldaan. In het onderhavige geval is in één deelstuk een botsplintertje van 30 gram aangetroffen. Hoewel Verordening (EG) nr. 2457/97 formeel niet ziet op deelstukken vlees met been, dient deze verordening wel analoog te woerden toegepast. De Inspecteur heeft ten onrechte de tariefindeling gewijzigd, nu slechts in één carton een onregelmatigheid is bevonden. De Inspecteur heeft voor de invoering van deze verordening in andere gevallen waarin botsplinters in een partij vlees waren aangetroffen wel gehandeld in overeenstemming met deze Verordening (EG) nr. 2457/97.
4.3. Uit de uitslagen van het Douanelaboratorium blijkt niet dat het monster is onderzocht op andere in aanmerking komende posten. In casu had de douane moeten vaststellen dat sprake was van bevroren vlees van goederencode 0202 30 90. Het vlees was immers bevroren en kon als zodanig niet onder goederencode 0201 30 00 9100 vallen. Het Douanelaboratorium heeft echter niet voldoende deelstukken gehad om het gehalte vlees te bepalen. Daarvoor zijn meerdere deelstukken nodig blijkens de omschrijving van 0202 30 90 9400 en 0202 30 90 9500. Uit de tekst van deze onderverdelingen blijkt dat alle deelstukken gezamenlijk een gehalte aan vlees van minimaal 50% respectievelijk 78% moeten hebben en niet ieder deelstuk afzonderlijk een vleesgehalte van minimaal 50% of 78% moet hebben. Op basis van één deelstuk kan daarom niet van de aangegeven tariefpost worden afgeweken. Indien het vlees niet in een van de bovenstaande posten kan worden ingedeeld, wordt het vlees in de restpost 0202 30 90 99 00 ingedeeld. Belanghebbende beroept zich voorts op een uitspraak van de politierechter in Rotterdam van 18 december 1998, parketnummer xxx, waarin een aangever is vrijgesproken van het telastegelegde delict, te weten het doen van een onjuiste aangifte ten uitvoer voor een partij vlees. In deze aangifte zou een verkeerde tariefcode van de restitutienomenclatuur zijn opgenomen. In deze uitspraak oordeelde de politierechter dat de door de Nederlandse douane gevolgde wijze van monsterneming niet voldoende representatief is om te stellen dat de bevindingen ten aanzien van het monster (in casu één deelstuk) moesten gelden voor de gehele partij. Ook om deze reden kan niet van de aangegeven goederencodes worden afgeweken, omdat net als de politierechter oordeelde, onvoldoende rechtsgronden aanwezig zijn.
4.4. Vlees dat slechts 0,002% been bevat kan niet aangemerkt worden als vlees met been. Het gaat hier om een miniem botsplintertje dat als gevolg van de scherpe messen die gebruikt worden bij het uitbenen mogelijkerwijs kan achterblijven in een stuk vlees. Blijkens de toelichting op post 0202 zit het onderscheid tussen vlees met been en vlees zonder been in het al dan niet uitgebeend zijn van het vlees. Ondanks dit botsplintertje blijft sprake van uitgebeend vlees.
4.5. De Inspecteur heeft bij het nemen van het besluit om de aangegeven tariefpost te corrigeren het evenredigheidsbeginsel niet in acht genomen. Dat dit beginsel in acht moet worden genomen vloeit niet alleen voort uit jurisprudentie, maar is ook neergelegd in artikel 3:4, lid 2, Awb. Het feit dat de douane op basis van de bevinding van één botsplintertje in een monster, heeft bepaald dat de bevinding voor de hele partij heeft te gelden, wordt belanghebbende met een grote financiële strop geconfronteerd. Indien de douane deze consequentie voor belanghebbende wel goed had afgewogen, dan had zij niet tot dit besluit kunnen komen.
5. Het standpunt van de Inspecteur
5.1. Nu belanghebbende op 24 december 1997 redelijkerwijs kon menen dat het besluit beëindiging verificatie inmiddels genomen was en niet is komen vast te staan dat het formulier ook inderdaad eerder aan haar was uitgereikt, acht ik het bezwaar alsnog ontvankelijk op de voet van artikel 6:10 van de Awb.
5.2. In Nederland was ten tijde van het doen van de onderhavige aangifte het beleid dat één deelstuk als monster wordt genomen. De monsteruitslag van dat ene deelstuk geldt dan voor de hele partij. Dit is in het onderhavige geval geschied. De inwerkingtreding van de Verordening (EG) nr. 2457/97 vond op een datum na deze aangifte plaats, mitsdien is deze niet van toepassing op deze aangifte. De omstandigheid dat de verordening in Nederland eerder werd toegepast, te weten vanaf 15 december 1997 doet daar niet aan af. Dit had te maken met het feit dat Nederland, sneller dan de overige lidstaten, in staat was haar administratieve processen aan te passen. Eerdere toepassing betekent niet een erkenning, dat de voorheen gevolgde werkwijze van de Nederlandse douane onjuist was. Het beroep van belanghebbende op een uitspraak van een politierechter kan belanghebbende niet baten, nu de Tariefcommissie de bevoegde rechterlijke instantie is.
5.3. De stelling van belanghebbende dat op het tijdstip van de aangifte sprake was van bevroren vlees van goederencode 0202 30 90 doet niet ter zake. De partij is in België middels een betalingsaangifte onder het stelsel van de préfinanciering gebracht. Het voorgaande blijkt uit het bij de aangifte overgelegde formulier T 5. Deze partij is onder het stelsel gebracht als vers of gekoeld vlees en blijft volgens de artikelen 26 en 28 van de Verordening (EEG) nr. 3665/87, ondanks het diepvriezen, de hoedanigheid behouden waarmee zij onder het stelsel van de préfinanciering is gebracht.
5.4. In de GN-toelichting op de in aanmerking komende goederencodes van 0201 en 0202 is bepaald dat het vlees volledig ontbeend moet zijn om als vlees zonder been gekwalificeerd te kunnen worden. Een botsplinter is been.
5.5. Er is geen sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Onder de sub 2.3. genoemde omstandigheden acht de Tariefcommissie het beroep van belanghebbende op grond van artikel 6:10 van de Awb ontvankelijk, nu het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen.
6.2. In dit geval ziet de aangifte ten uitvoer op 170 dozen, waarin zich verschillende verpakte deelstukken vlees bevonden. Indien op de voet van artikel 68 van het CDW slechts één individuele verpakking uit een doos als monster wordt genomen voor analyse ter bepaling van de tariefindeling van alle 170 dozen, dan is naar het oordeel van de Tariefcommissie geen sprake van een representatief monster. De resultaten van het onderzoek van het monster rechtvaardigen in dit geval dan ook niet de beslissing van de inspecteur om af te wijken van de omschrijving van de goederen op de aangifte.
6.3. Tussen partijen is niet in geschil dat het vlees ten tijde van de aanvaarding van de aangifte ten uitvoer bevroren was. Dit betekent, dat de door belanghebbende op de aangifte vermelde tariefpost niet juist kan zijn, omdat deze post uitsluitend betrekking heeft op vers of gekoeld vlees.
6.4. Het betoog van de inspecteur dat de bevroren toestand van de goederen op het tijdstip van aanvaarding van de aangifte voor de indeling in het tarief niet ter zake doet, kan niet als juist worden aanvaard. Ingevolge artikel 67 van het CDW geldt de datum van aanvaarding van de aangifte door de douaneautoriteiten als datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van alle bepalingen welke gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven. Artikel 28 van de Verordening (EEG) nr. 3665/87, waarop de inspecteur zijn stelling baseert, staat toe dat goederen gedurende de periode van opslag, gelegen tussen het moment waarop zij onder het stelsel van prefinanciering zijn gebracht en voordat zij onder de douaneregeling uitvoer het douanegebied van de Gemeenschap zullen verlaten, bepaalde behandelingen ondergaan, waaronder diepvriezen, zonder het recht op uitvoerrestitutie te verliezen. Uit deze bepaling kan niet worden afgeleid dat op de aangifte ten uitvoer de tariefindeling moet worden vastgesteld naar een hoedanigheid van de goederen, die zij op het moment van aanvaarding van de aangifte ten uitvoer niet hadden.
6.5. De conclusie van belanghebbende dat in dit geval niet zou kunnen worden afgeweken van de aangegeven tariefpost, enkel vanwege de omstandigheid dat de gevolgde wijze van monsterneming niet correct is geweest en de douane geen onderzoek heeft gedaan naar de indeling van het vlees in bevroren toestand, moet worden verworpen. Immers, de indeling in het tarief moet geschieden naar de objectieve kenmerken van de goederen zoals deze feitelijk zijn komen vast te staan ten tijde van aanvaarding van de aangifte.
6.6. Nu van de aangegeven partij rundvlees niet is komen vast te staan hoe hoog het gehalte mager rundvlees (met uitzondering van vet) is , moet worden geoordeeld dat het vlees wordt ingedeeld onder post 0202 30 90 van het GDT en onder post 0202 30 90 99 00 van de restitutienomenclatuur.
7. De proceskosten
De Tariefcommissie acht termen aanwezig de inspecteur op de voet van artikel 11b van de Tariefcommissiewet te veroordelen in de proceskosten, welke met toepassing van het Besluit proceskosten fiscale procedures worden vastgesteld op 2 (beroepschrift 1, verschijnen mondelinge behandeling 1) x 1 (gewicht) x f 710 = f 1420,--
8. De uitspraak
De Tariefcommissie:
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep;
- stelt vast dat de goederen moeten worden ingedeeld onder post 0202 30 90 van het GDT en onder post 0202 30 90 99 00 van de restitutienomenclatuur;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot f 1420, --, te voldoen;
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het griffierecht ad f 150,-- te vergoeden.
Aldus gewezen in raadkamer op 7 maart 2000 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.W.M. Tijnagel en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
De secretaris is verhinderd mede
te ondertekenen
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 27 december 2001.