ECLI:NL:GHAMS:2000:AN8696

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
0081/98
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugbetaling van douanerechten door de Tariefcommissie

In deze zaak, behandeld door de Tariefcommissie, is het beroep ingesteld door A B.V. te B, vertegenwoordigd door X te Y, tegen de uitspraak van de inspecteur van het Douanedistrict A. Het beroep betreft de afwijzing van een bezwaar tegen een uitnodiging tot betaling van douanerechten, die door de inspecteur was opgelegd. De belanghebbende had een bedrag van f 12.477,50 aan douanerechten betaald, maar stelde dat dit bedrag onterecht was geheven. De Tariefcommissie heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waarbij de gemachtigde van belanghebbende, L, en de inspecteur, mr. B, aanwezig waren tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2000.

De kern van het geschil draait om de vraag of de inspecteur terecht een terugbetaling heeft gedaan aan X, die als aangever optrad. De gemachtigde van belanghebbende stelde dat de terugbetaling aan haar had moeten plaatsvinden, omdat zij de importeur was van de goederen. De inspecteur daarentegen betoogde dat de terugbetaling correct was, aangezien X de aangever was die onverschuldigd had betaald. De Tariefcommissie oordeelde dat de bevoegdheid om te beslissen over de grieven van de gemachtigde niet binnen haar rechtsgebied viel, zoals bepaald in de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Uiteindelijk heeft de Tariefcommissie de uitspraak van de inspecteur vernietigd en de uitnodiging tot betaling verminderd tot f 4.159,20. Tevens werd de inspecteur gelast het griffierecht van f 150,-- aan belanghebbende te vergoeden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 18 april 2000, waarbij de Tariefcommissie haar oordeel baseerde op de relevante wetgeving en de feiten van de zaak.

Uitspraak

DE TARIEFCOMMISSIE
Uitspraak
in de zaak nr. 0081/98 TC
de dato 31 maart 2000
1. De procedure
1.1. Op 13 mei 1998 is een beroepschrift ingekomen van A B.V. te B, ingediend namens X te Y, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict A (de inspecteur) van 28 april 1998, nr. T2.2-../98, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het bij uitnodiging van betaling geheven bedrag aan douanerechten, groot f 12.477,50, is afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 150,-- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 8 februari 2000. Daar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende L, werkzaam bij A B.V., en namens de inspecteur mr. B.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 6 december 1997 heeft belanghebbende bij de douaneambtenaren te A onder nummer 0000.3...00.97.00000... aangifte voor het vrije verkeer gedaan van een zending geluidskaarten. Op de aangifte vermeldde belanghebbende post 8473 30 10 van het gemeenschappelijk douanetarief (GDT). De douanewaarde bedroeg f 519.894,--. Als land van oorsprong werd China vermeld. Belanghebbende verzocht om toepassing van een preferentieel tarief in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem van 0,8% van de douanewaarde. Zij overlegde daatoe een certificaat formulier A. Toepassing van het preferentiële tarief betekende een verschuldigd bedrag van f 4.159,20 aan douanerechten. Na de verificatie zijn de goederen in afwijking van de aangifte door de inspecteur ingedeeld onder post 8542 40 30 van het GDT. Het preferentiële tarief bij deze post bedroeg 2,4%. Daarop heeft belanghebbende het sub 1.1. genoemde bedrag voldaan.
2.2. Nadat belanghebbende het onderhavige beroep had ingesteld, heeft de inspecteur aan belanghebbende bij brief van 26 augustus 1998, nr. ... (teruggaafnummer ...), medegedeeld dat hij alsnog de aangegeven post van het GDT zou volgen, en dat daaruit voortvloeide dat een bedrag aan douanerechten, groot f 8.318,30, zou worden terugbetaald.
2.3. Laatstgenoemd bedrag is daadwerkelijk aan belanghebbende uitbetaald.
3. Het geschil
Ter zitting heeft het geschil zich toegespitst op de vraag of de inspecteur terecht de terugbetaling heeft gedaan aan X in haar hoedanigheid van aangever/belanghebbende.
4. Het standpunt van de gemachtigde van belanghebbende
De gemachtigde, die in deze zaak de importeur is van de goederen en derhalve recht heeft op de terugbetaalde douanerechten, heeft van belanghebbende geen volledige betaling gekregen van het bedrag van f 8.318,30. Belanghebbende is opgetreden als agent en is het gehele bedrag aan haar opdrachtgever verschuldigd. De gemachtigde trekt het beroep niet in, omdat zij van mening is dat de terugbetaling door de douane aan haar had moeten geschieden.
5. Het standpunt van de inspecteur
Belanghebbende, de aangever X, heeft als douane-expediteur destijds de aangifte gedaan in eigen naam en voor eigen rekening. Belanghebbende heeft niet verklaard dat zij heeft gehandeld als direct of indirect vertegenwoordiger van A B.V. overeenkomstig artikel 4, lid 5, van het Communautair douanewetboek (CDW). De terugbetaling heeft dan ook terecht plaatsgevonden aan de aangever, die immers degene is die onverschuldigd heeft betaald.
Dat belanghebbende dit bedrag vervolgens niet volledig heeft betaald aan haar opdrachtgever (de gemachtigde), vormt een civielrechtelijk geschil, waar de douane buiten staat; ook de Tariefcommissie kan zich hierover niet uitspreken.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Op grond van de sub 2.3. en 2.4. vermelde terugbetaling dient te worden beslist in voege als hierna sub 8. wordt vermeld.
6.2. Uit het sub 3. en 4. weergegevene volgt dat de gemachtigde thans nog uitsluitend grieven heeft tegen de wijze van uitbetaling van het ten onrechte geheven bedrag aan douanerechten. De bevoegdheid van de Tariefcommissie strekt zich, gelet op artikel 23 juncto artikel 30c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen - in de destijds geldende tekst -, evenwel niet uit tot kennisneming van dergelijke grieven, zodat zij daarover geen oordeel kan uitspreken.
7. De proceskosten
De Tariefcommissie acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 11b van de Tariefcommissiewet, nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand - het indienen van het beroepschrift en het optreden ter zitting van de opdrachtgever als gemachtigde voor belanghebbende kunnen niet als zodanig worden aangemerkt - en evenmin is gebleken van andere, voor nadere opgaaf vatbare kosten in de zin van artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedure.
8. De beslissing
De Tariefcommissie:
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep;
- vermindert de uitnodiging tot betaling tot een bedrag groot f 4.159,20;
- gelast de inspecteur het griffierecht ad f 150,-- aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus gewezen in raadkamer op 31 maart 2000 door mr. H.M.J.I. Steenbergen, voorzitter, mr. F.H.M. Possen, ondervoorzitter, en mr. E.N. Punt, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Padt als secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
voor deze
mr. F.H.M. Possen
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 18 april 2000.