ECLI:NL:GHAMS:2000:AE5184

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/231
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering onroerende zaak en gelijkheidsbeginsel in belastingrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2000 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende, X, tegen de beslissing van de gemeente Velsen over de waardering van zijn onroerende zaak aan de A-straat 1 te Z. De gemeente had de waarde van de woning vastgesteld op ƒ 255.000, maar belanghebbende stelde dat vergelijkbare woningen aan de B-straat lager waren gewaardeerd. Het Hof oordeelde dat het niet ontzenuwde vermoeden bestond dat in een meerderheid van de vergelijkbare gevallen een juiste waardering achterwege was gebleven. Dit leidde het Hof tot de conclusie dat het gelijkheidsbeginsel meebracht dat ook voor de woning van belanghebbende een lagere waardering moest worden gehanteerd.

Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en stelde de waarde van de woning vast op ƒ 247.000. Tevens gelastte het Hof de gemeente om het griffierecht van ƒ 80 aan belanghebbende te vergoeden. Belanghebbende had in zijn bezwaar aangevoerd dat hij niet was gehoord, maar het Hof verwierp deze stelling, aangezien de schending van de hoorplicht niet leidde tot een terugverwijzing naar de gemeente. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Schaap, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. J. van de Merwe als griffier. De beslissing werd op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken, en het proces-verbaal werd ondertekend door de betrokkenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Achtste Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd afdeling Onroerende Zaken en Belastingen van de gemeente Velsen, verweerder, gedagtekend 10 december 1998, betreffende de aan belanghebbende gezonden beschikking van 30 januari 1998 waarbij de waarde van de onroerende zaak A-straat 1 te Z is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.
Het beroep is behandeld ter zitting van 25 februari 2000.
BESLISSING
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de bij de bestreden beschikking vastgestelde waarde tot ƒ 247.000;
- gelast verweerder het griffierecht van ƒ 80 aan belangheb-bende te vergoe-den.
GRONDEN
1. Verweerder heeft de waarde van de onroerende zaak A-straat 1 te Z (hierna: de woning van belanghebbende) bij beschikking van 30 januari 1998 vastgesteld op ¦ 255.000. Na gemaakt bezwaar is bij de bestreden uitspraak deze waarde ge-handhaafd. Verweerder heeft deze waarde als volgt berekend:
kavel 138 m² à ¦ 400 = ¦ 55.200
hoofdgebouw 389 m³ à ¦ 500 = ¦ 194.500
bijgebouw (schuur) ¦ 5.000
totaal ¦ 254.700
afgerond ¦ 255.000
Partijen zijn het er uiteindelijk over eens dat de waarde in het economische ver-keer van de woning van belanghebbende ¦ 255.000 bedraagt.
2. Belanghebbende stelt dat met zijn woning vergelijkbare woningen aan de B-straat lager zijn gewaardeerd en dat deze lagere waardering ook voor zijn wo-ning zou moeten gelden. Verweerder heeft daartegenover gesteld dat een gedeelte van de objecten aan de B-straat abusievelijk een te lage waarde heeft gekregen, dat aan deze - te lage - waardering geen oogmerk van begunstiging ten grondslag ligt en dat de hogere waardering van de woning van belangheb-bende wordt gerechtvaardigd door het feit dat de waarde op zich correct is vastgesteld. Desgevraagd heeft verweerder bij brief van 7 december 1999 van enkele met de woning van belanghebbende vergelijkbare woningen aan de B-straat de oppervlakte en de WOZ-waarde meegedeeld.
3. Vaststaat dat 23 woningen aan de B-straat en 18 woningen aan de A-straat vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. Uit het hiervoor onder 2 vermelde door verweerder verstrekte overzicht blijkt dat alle daarin vermelde woningen aan de B-straat lager zijn gewaardeerd dan de woning van belangheb-bende. Daaraan ontleent het Hof het vermoeden dat alle 23 met de woning van belanghebbende vergelijkbare woningen aan de B-straat te laag zijn gewaardeerd ten gevolge van een bij de waardevaststelling van B-straat 1 (het referentiepand) gemaakte fout. Verweerder heeft dit vermoeden, hoewel hij daartoe in de gele-genheid is gesteld, niet ontzenuwd. Daaruit volgt, naar het oordeel van het Hof, dat in een meerderheid van de met de situatie van belanghebbende vergelijkbare gevallen een juiste waardering achterwege is gebleven, zodat het gelijkheids-beginsel meebrengt dat ook voor de woning van belanghebbende deze lagere waardering moet worden gehanteerd. Daaraan doet niet af dat bij de te lage waardering van woningen aan de B-straat een oogmerk van begunstiging ont-breekt.
4. In vergelijking met het referentiepand B-straat 1 beschikt de woning van be-langhebbende over meer grond (23 m² à ¦ 400 = ¦ 9.200) en over een meer waardevolle schuur (¦ 5.000 in plaats van ¦ 3.000). Uitgaande van de onjuist vastgestelde waarde van B-straat 1 (en de overige te lage waarderingen aan de B-straat die daaraan zijn gekoppeld) zal het Hof de waarde van de woning van be-langhebbende vaststellen op (¦ 236.000 + ¦ 9.200 + ¦ 2.000 =) ¦ 247.200, afgerond ¦ 247.000.
5. Belanghebbende stelt nog dat de bestreden uitspraak moet worden ver-nie-tigd omdat hij in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) desverzocht niet is gehoord naar aanleiding van zijn bezwaarschrift. Het Hof verwerpt deze stelling aangezien schending van de hoorplicht niet ertoe kan leiden dat de zaak naar verweerder wordt terugverwezen teneinde deze in staat te stellen belang-hebbende alsnog te horen (Hoge Raad 25 maart 1998, nr. 33.199, BNB 1998/157). Overigens is niet gesteld en is, mede gelet op de behande-ling ter zitting, ook anderszins niet aan-nemelijk geworden dat belang-hebbende is be-nadeeld door de schending van de hoorplicht (artikel 6:22 van de Awb).
6. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard af te zien van een vergoeding voor door hem gemaakte proceskosten.
De uitspraak is gedaan op 10 maart 2000 door mr. Schaap, lid van de belasting-kamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uit-gesproken. Hiervan is opgemaakt dit pro-ces-verbaal, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak het ge-rechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ¦ 150.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de monde-linge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter ver-krijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.