arrestnummer
rolnummer 23-002735-99
datum uitspraak 10 augustus 2000
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de meervoudige kamer in de arrondissementsrechtbank
te Amsterdam van 2 september 1999
in de strafzaak onder parketnummer 13/047489-98
tegen
[verdachte],
geboren te [...] (Suriname) 1955,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring de Compagnie en Zwaag te Zwaag.
Het hoger beroep van de verdachte is kennelijk niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, nu verdachte daarvan is vrijgesproken.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 9, 11, 17 en 19 augustus 1999 en in hoger beroep van 25 mei, 11 juli en 27 juli 2000.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie nader omschreven. Van de dagvaarding en van de vordering tot nadere omschrijving zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan zijn oordeel onderworpen – vernietigen.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
in of omstreeks de periode van 24 juli 1998 tot en met 27 juli 1998 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en een of meer van zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] verstikt en die [slachtoffer] in het water gegooid, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
in de periode van 1 november 1997 tot en met 31 augustus 1998 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en anderen en tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het telkens opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van handelshoeveelheden heroïne, welke deelneming bestond uit het:
- organiseren van faciliteiten (zoals opslagruimten) en/of
- plegen van (telefonisch) overleg en
- verrichten van hand- en spandiensten tot de te plegen misdrijven.
Hetgeen meer of anders onder 1 en 3 is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
Met betrekking tot de doodsoorzaak van het slachtoffer, [slachtoffer], overweegt het hof het volgende. Uit het sectierapport van de arts-patholoog R. Visser en zijn daarop bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg gegeven toelichting blijkt dat de sectiebevindingen verenigbaar zijn met verstikking als doodsoorzaak en dat geen andere doodsoorzaak is aangetroffen. Er is geen enkele aanwijzing dat deze verstikking of dit fatale zuurstoftekort (spontaan) op natuurlijke wijze is ontstaan – zo dat al mogelijk is – dan wel het gevolg is van een ziekelijke afwijking. Gelet op de verklaring van de als getuige-deskundige gehoorde apotheker [getuige] kan ook intoxificatie als doodsoorzaak redelijkerwijs worden uitgesloten. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat het slachtoffer door toedoen van verdachte en zijn mededaders met opzet is verstikt.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft, in opdracht van medeverdachte [medeverdachte], deelgenomen aan de uitvoering van een moord op [slachtoffer], neef van genoemde [medeverdachte]. Nadat eerdere pogingen, waar verdachte eveneens bij betrokken was, waren mislukt, is het slachtoffer op 24 juli 1998 meegelokt naar verdachte’s woning. Het slachtoffer is vervolgens door verdachte en/of een van zijn mededaders door verstikking om het leven gebracht. Daarna is het lichaam van het slachtoffer door verdachte en een van zijn mededaders gedumpt op een stille plek in het Noordzeekanaal. Moord is een van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, waardoor de rechtsorde bovendien ernstig is geschokt. Verdachte heeft zich, bij het aanvaarden van de opdracht [slachtoffer] uit de weg te ruimen, uitsluitend laten leiden door geldelijk gewin. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
De verdachte heeft tevens deelgenomen aan een misdadige organisatie, die zich bezighield met de in- en uitvoer van grote hoeveelheden heroïne. De heroïne was kennelijk, gezien de hoeveelheid, bestemd voor verdere verspreiding onder handelaren en verslaafden. Heroïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Het gebruik van en de handel in verdovende middelen gaat bovendien veelal gepaard met vermogens- en andere vormen van criminaliteit.
Uit een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 7 maart 2000 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld terzake van misdrijven.
Het voorgaande in aanmerking genomen acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 140 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan zijn oordeel onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd TWAALF JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen, voorkomend op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, welke als bijlage aan dit arrest is gehecht.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Bockwinkel, Schreuder en Van Altena, in tegenwoordigheid van mr. Van Stein Callenfels als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 augustus 2000.
Mrs. Bockwinkel en Van Altena zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.