arrestnummer
rolnummer 23-002811-99
datum uitspraak 23 maart 2000
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 15 september 1999 in de strafzaak onder parketnummer 13-128088-98
tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [...] 1979,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting De Stadspoort lokatie De Havenstraat te Amsterdam.
Het hoger beroep van de verdachte en de officier van justitie is blijkens mededeling ter terechtzitting niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde (vrijspraak).
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 1 september 1999 en in hoger beroep van 9 maart 2000.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - voorzover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. 2. en 4. is tenlastegelegd, met dien verstande dat
1. hij in de nacht van 30 op 31 juli 1998 te Amsterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachto[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een scherp voorwerp in het hoofd en de hals en de borst en de buik en de rug van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] - door orgaan- en weefselbeschadiging met bloedverlies - is overleden;
2. hij in de nacht van 30 op 31 juli 1998 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een giropas en een kleurentelevisie en twee videorecorders en een stereoset en een televisie en een fotocamera en een draagbare telefoon toebehorende aan [slachtoffer];
4. hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 maart 1998 tot en met 31 mei 1998 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening telkens heeft weggenomen sieraden, toebehorende aan [benadeelde partij].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Het verweer van verdachte dat een ander dan hijzelf, een zekere [man], [slachtoffer] van het leven heeft beroofd is niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft geen enkel gegeven over deze hem onbekende persoon verschaft dat tot vaststelling van diens identiteit zou kunnen leiden. Ook is in de woning van het slachtoffer geen enkel dactyloscopisch of ander spoor van deze onbekende persoon aangetroffen dat zijn aanwezigheid zou kunnen staven. Het hof acht bovendien de lezing van verdachte dat deze [man] hem s'nachts buiten de woning van het slachtoffer op straat bij zijn voornaam aansprak, hem mee naar de woning van [slachtoffer] nam, hem de bloedende [slachtoffer] naar de badkamer liet verslepen terwijl hij - [man] - de bebloede tapijttegels verwisselde en hem tenslotte een bandje liet horen waarop het geschreeuw van [slachtoffer] was te beluisteren, dermate onwaarschijnlijk dat daaraan geen geloof kan worden gehecht.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1. bewezenverklaarde levert op:
Het onder 2. en 4. bewezenverklaarde levert op:
diefstal, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest en TBS met dwangverpleging.
De verdachte heeft tegen dat vonnis hoger beroep doen instellen. De officier van justitie heeft eveneens tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest en TBS met dwangverpleging.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft een man, waarvan verdachte heeft verklaard hem te hebben beschouwd als een ouderfiguur, van het leven beroofd door hem vele malen met een scherp voorwerp in zijn hoofd, hals, borst en andere lichaamsdelen te steken. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die ons Wetboek van Strafrecht kent. Door deze daad is groot leed toegebracht aan de familieleden van het slachtoffer en is de rechtsorde in hoge mate geschokt.
Om zijn daad op een uit de hand gelopen inbraak te laten lijken, heeft verdachte vervolgens een aantal goederen van het slachtoffer, waaronder een kleurentelevisie en twee videorecorders, weggenomen. Tevens heeft verdachte met de giropas van het slachtoffer tweemaal duizend gulden gepind.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een aantal sieraden. Hij heeft deze sieraden weggenomen van een vriend, die verdachte onderdak verschaft had omdat verdachte door omstandigheden dakloos was. Verdachte heeft door zijn handelen ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer in verdachte.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het over verdachte uitgebrachte rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 20 juli 1999. Dat rapport, opgemaakt door A.F.J.M. Zwegers, psycholoog, M.D. van Ekeren, assistent-psychiater en J.H. Scheffer, zenuwarts, houdt als conclusie in dat het onder 1 tenlastegelegde feit verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend, en de feiten 2 en 4 in enigszins verminderde mate, beide wegens de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Het gegeven advies luidt als volgt:
Betrokkene is een thans 19-jarige jongeman van Surinaamse afkomst met een persoonlijkheidsstoornis met sterke afhankelijke en ontwijkende trekken. De basis voor deze scheefgroei wordt gevormd door een levensloop waarin betrokkene niet alleen door zijn beide ouders is verwaarloosd, maar waarin hij tevens vanaf zijn vroegste kinderjaren werd geconfronteerd met ernstige, tegen hem gerichte agressie van zijn vader en broer(s). Betrokkene heeft zo al vroeg geleerd agressiviteit van anderen te voorkomen door zoveel mogelijk conflicten, en zelfs contacten, te vermijden. In een opvoedingssituatie waarin een levensperspectief nooit is 'voorgeleefd', heeft betrokkene niet een gezonde identiteit kunnen opbouwen; hij is dan ook niet in staat zijn leven vorm en inhoud te geven. De eigen agressieve gevoelens, die bij betrokkene verband houden met de beperkende opvoeding die hij heeft gehad alsmede met zijn ervaringen als kind machteloos te zijn gemaakt, zijn (en worden) door betrokkene voortdurend sterk afgeweerd, maar zijn in de loop der jaren dusdanig 'gestuwd' geraakt dat van een drukvat van woedegevoelens kan worden gesproken.
Het sub 1 tenlastegelegde, de doding van [slachtoffer], door wie betrokkene naar zijn zeggen lange tijd seksueel is misbruikt maar die hij op den duur ook als een ouderlijke identificatiefiguur is gaan beschouwen, wordt door betrokkene ontkend. De precieze aanleiding tot en toedracht van het delict kon dan ook met betrokkene niet worden besproken. Indien dit feit bewezen wordt geacht, is vanuit gedragskundig oogpunt aannemelijk dat betrokkene heeft gehandeld onder invloed van zijn persoonlijkheidsstoornis. Mede gelet op de aard en ernst van het aan het slachtoffer toegebrachte letsel moet sprake zijn geweest van een doorbraak van de door betrokkene voordien langdurig opgekropte woede. [slachtoffer] heeft betrokkene, 'in ruil' voor het verschaffen van ouderlijke warmte, naar zijn zeggen "met lieve zachtheid", jarenlang gedwongen tot seksueel contact. Als gevolg hiervan is het verlangen naar een positieve ouderfiguur verweven geraakt met de op [slachtoffer] gerichte woede, die echter - gezien betrokkene's afhankelijkheid van ouderlijke steun, bevestiging en bescherming - door betrokkene volledig moest worden afgeweerd. In verband hiermee moet de aanleiding voor het sub 1 tenlastegelegde, zo betrokkene daaraan schuldig wordt bevonden, waarschijnlijk worden gezocht in een gevoel van (opnieuw) misbruikt of - in de meest ruime zin - afgewezen te worden door het slachtoffer (deze afwijzing kan zeer wel verband hebben gehouden met betrokkene's behoefte aan geld of onderdak). Juist daarvoor is betrokkene, gelet op zijn levensgeschiedenis en zijn sterke afhankelijkheid van voor hem veelbetekenende anderen, erg gevoelig.
De sub 2 tot en met 4 ten laste gelegde feiten (indien bewezen) passen bij het gebrekkige vermogen van betrokkene om in meer algemene zin een invulling aan zijn leven en vorm aan zijn toekomst te geven. Ook deze feiten kunnen betrokkene daarom vanuit gedragskundig oogpunt niet helemaal worden toegerekend, doch van een zo grote invloed van de stoornis op het handelen als bij het sub 1 tenlastegelegde, waarbij betrokkene meer op zijn kwetsbare kanten werd aangesproken, was geen sprake.
Het gevaar voor herhaling van ernstig agressieve feiten als het sub 1 tenlastegelegde is naar het oordeel van het onderzoekend team zeker aanwezig. Met het doden van [slachtoffer], degene die hem seksueel zou hebben misbruikt, zijn de door betrokkene voortdurend afgeweerde, en met zijn kind-ervaringen en opvoedingssituatie samenhangende woedegevoelens niet verdwenen. De eigen agressieve gevoelens roepen bij betrokkene veel angst op; hij vreest te kunnen "ontploffen" wanneer hij die gevoelens meer toelaat (door zijn somberheid ervaart hij enige controle te hebben op zijn gevoelsleven). Het beeld van een drukvat, dat dient ter 'pantsering' van de in betrokkene levende woede, is daarom ook na het sub 1 tenlastegelegde onverminderd geldend. Gevreesd moet worden dat de afweer van die woede opnieuw zal falen, wanneer betrokkene in een situatie komt waarin hij - al dan niet terecht - meent misbruikt of door een voor hem belangrijke ander afgewezen of verlaten te (zullen) worden. Ook bij een hem opgedrongen seksueel contact of een hernieuwde situatie van seksueel misbruik, maar eveneens bij een onverwachte confrontatie met iemand die hem eerder aan ernstige agressie heeft blootgesteld, zoals zijn [broer van verdachte], kan het opnieuw tot een doorbraak van woede komen.
Op grond van deze overwegingen adviseren wij uw College om, indien het (sub 1) tenlastegelegde bewezen wordt geacht, aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, met bevel tot verpleging van overheidswege. In de behandeling zal, door middel van een gedoseerd steunende individuele psychotherapie naast een sociotherapeutisch zorgprogramma, in eerste instantie de nadruk moeten worden gelegd op het winnen van het vertrouwen van betrokkene Vervolgens kan aandacht worden geschonken aan zijn identiteitsontwikkeling. In het behandelprogramma dienen voorts assertiviteitstraining, het hanteren van emoties zoals somberheids-, woede- en seksuele gevoelens aan de orde te komen.
Bovenstaande bevindingen van de psychiater en de psycholoog maakt het hof, mede gelet op het ter terechtzitting in hoger beroep verhandelde en de indruk die de verdachte aldaar bij het hof heeft gewekt, tot de zijne. Zij voeren het hof tot de slotsom dat bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. De feiten waaraan verdachte zich schuldig maakte, zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving vier of meer jaren gevangenisstraf zijn gesteld.
Het hof is op grond van bovenstaande bevindingen en gelet op de ernst van - in het bijzonder - het onder 1 bewezenverklaarde feit voorts van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen thans het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eisen. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen bovendien dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelet op het bovenstaande acht het hof daarnaast oplegging van een gevangenisstraf, zoals in eerste aanleg door de rechtbank opgelegd en thans in hoger beroep wederom door de advocaat-generaal gevorderd, passend en geboden.
De vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij], [adres] [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van fl. 5.409,95 ingediend.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep niet betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal tot een bedrag van fl. 5.409,95 worden toegewezen, nu aannemelijk is dat door haar tengevolge van het bewezenverklaarde onder 1. schade is geleden en wel tot dat bedrag.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 57, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1. 2. en 4. tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. 2. en 4. meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte en beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen goederen vermeld onder de nummers 1 tot en met 21 op de als bijlage aangehechte beslaglijst.
Veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij [benadeelde partij], [adres] [woonplaats], girorekeningnummer 640527, fl. 5.409,95 (VIJFDUIZEND VIERHONDERDNEGEN GULDEN EN VIJFENNEGENTIG CENTEN) te betalen, vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Altena, Bockwinkel en Korvinus, in tegenwoordigheid van mr. Kubbinga als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2000.
Mr. Korvinus is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.