ECLI:NL:GHAMS:2000:AA9111

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/2473
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Dutmer
  • mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep en vernietiging navorderingsaanslag inkomstenbelasting na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 december 2000 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. Belanghebbende had te laat beroep ingediend tegen de uitspraak op zijn bezwaarschrift, maar voerde aan dat hij de uitspraak niet had ontvangen. Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet kon bewijzen dat de uitspraak op de dag van dagtekening ter post was bezorgd. Hierdoor werd belanghebbende ontvankelijk verklaard in zijn beroep.

De navorderingsaanslag was opgelegd na afloop van de termijn van vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld. De inspecteur stelde dat er uitstel was verleend aan belanghebbende, maar kon dit niet onderbouwen. Het Hof oordeelde dat de navorderingsaanslag vernietigd moest worden, omdat deze niet tijdig was opgelegd. De uitspraak van de inspecteur werd dan ook vernietigd en het betaalde griffierecht werd aan belanghebbende vergoed.

De zaak benadrukt het belang van de juiste procedurele afhandeling door de belastingdienst en de noodzaak voor de inspecteur om bewijs te leveren van tijdige bekendmaking van uitspraken. Het Hof heeft in zijn beoordeling de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen betrokken, en heeft de rechten van de belastingplichtige in het proces gewaarborgd.

Uitspraak

99/2473
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 3 augustus 1999. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 12 april 1999, betreffende de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993.
1.2. Aan belanghebbende is oorspronkelijk een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, gedagtekend 31 mei 1995, opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen van f 40.000. De verschuldigde inkomstenbelasting en premie bedroeg f 13.144, de verhoging wegens te late aangifte bedroeg f 657 en de heffingsrente bedroeg f 111.
1.3. Bij beschikking van 13 oktober 1995 werd de aanslag 1993 berekend naar een belastbaar inkomen, tevens belastbare som, van f 797. Per saldo werd de volgende teruggaaf vastgesteld:
aanslag 1993 f 305
af: ingehouden loonheffing f 1.690
te vergoeden heffingsrente . 147 . 1.837
tegoed f 1.532
bij: eerder vastgesteld bedrag
belasting en premie f 13.144
boete . 657 . 13.801
teruggaaf f 15.333
1.4. Bij beschikking van 7 augustus 1998 is het belastbare inkomen 1993 nader bepaald op f 0 en de belastingvrije som op f 5.769. Voorts werd per saldo de volgende teruggaaf vastgesteld:
bedrag van de aanslag f 0
af: ingehouden loonheffing . 9.991
tegoed f 9.991
af: eerder vastgesteld bedrag . 1.249
teruggaaf f 8.742
1.5. De navorderingsaanslag, gedagtekend 19 februari 1999, is berekend naar een belastbaar inkomen van f 0 en een belastingvrije som van f 5.769. De navorderingsaanslag is vastgesteld op:
bedrag van de aanslag f 0
af: ingehouden loonheffing . 1.690
tegoed f 1.690
af: eerder vastgesteld bedrag . 9.991
te betalen f 8.301
1.6. Na bezwaar is de navorderingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en van de navorderingsaanslag.
1.7. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van het beroep en subsidiair tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
1.8. Ter zitting van 9 juni 2000 is verschenen namens de inspecteur mr. A, vergezeld van B. Belanghebbende is bij aangetekende brief van de griffier, gedagtekend 25 april 2000, mededeling gedaan van dag, uur en plaats van de mondelinge behandeling van het onderhavige beroep. Van PTT Post is een retourkaart ontvangen dat de brief aan belanghebbende is uitgereikt op 3 mei 2000. Belanghebbende is niet verschenen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Aan belanghebbende, geboren in 1966, van beroep timmerman en handelende onder de naam C, is op 25 februari 1994 een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1993 uitgereikt. Op het biljet is vermeld dat het vóór 1 april 1994 ingevuld en ondertekend moet worden ingeleverd. Belanghebbende is bij brief van de inspecteur van 30 januari 1995 erop gewezen dat de termijn voor indiening van de aangifte is verstreken en dat zijn inkomen ambtshalve zal worden vastgesteld als hij niet binnen 3 weken alsnog het aangiftebiljet ingevuld instuurt.
2.2. Op 10 april 1995 is ter inspectie ambtshalve opgemaakt het gelijkluidende eerste blad van het aan belanghebbende uitgereikte aangiftebiljet. Op dit eerste blad is een stempel geplaatst inzake een verleend uitstel en een verzonden aanmaning.
Voorts is terzelfder tijd een ambtshalve aangifte 1993 opgemaakt met onder meer de volgende vermeldingen:
“Uiterste datum binnen : 23-11-94
Datum aanmaning : 09-11-94
Datum binnenkomst : 28-3-95
(…)
Datum afdoening 10 apr. 1995”
2.3. Belanghebbende heeft zijn aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1993 ingevuld ingediend met dagtekening 23 juni 1995. Belanghebbende deed aangifte van een belastbaar inkomen van f 797 en van een ingehouden loonheffing van f 1.690. De Belastingdienst heeft een stempel met datum 1 augustus 1995 op het ingediende aangiftebiljet geplaatst.
Op 1 augustus 1995 ontving de Belastingdienst eveneens het aangiftebiljet van belanghebbende betreffende zijn belastbare inkomen over 1994. Dit kwam uit op negatief f 82.792. Na het aanbrengen van een aantal winstcorrecties stelde de inspecteur het belastbare inkomen 1994 vast op f 7.627.
2.4. Op 22 mei 1996 deed belanghebbende aangifte van zijn belastbare inkomen over 1995, na verliesverrekening van f 4.255, uitkomend op f 0. Na correctie van de aangegeven winst stelde de inspecteur het belastbare inkomen vast op f 35.389.
Op 1 april 1997 deed belanghebbende aangifte van zijn belastbare inkomen over 1996, na verliesverrekening van f 24.760, uitkomend op f 0. Na correctie van de winst stelde de inspecteur het belastbare inkomen vast op f 79.414.
2.5. Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1994, 1995 en 1996. Bij brief van 4 juni 1998 heeft de inspecteur belanghebbende voorgesteld de bezwaren bij compromis af te wikkelen, welk voorstel belanghebbende bij brief van 15 juni 1998 heeft aanvaard. Het voorstel voor het onderhavige jaar luidde:
“1993
Reeds vastgesteld belastbaar inkomen f 797.
Compromis: Belastbaar inkomen na carry-back 1994 nihil.
Teruggave nihil.”
2.6. Bij beschikking van 7 augustus 1998 is belanghebbende voor 1993 een teruggave verleend van f 8.742 als gespecificeerd onder 1.4. De bij deze beschikking in aanmerking genomen loonheffing van f 9.991 betrof het jaar 1991. Bij de onderwerpelijke navorderingsaanslag ten bedrage van f 8.301 is de loonheffing van 1991 vervangen door die van 1993 ten bedrage van f 1.690.
2.7. Tegen de navorderingsaanslag, gedagtekend 19 februari 1999, heeft belanghebbende op 5 maart 1999 een bezwaarschrift ingediend met als redengeving dat de navorderingsaanslag niet binnen vijf jaar na 1993 is opgelegd en dat zulks niet is toegestaan, nu voor het indienen van de aangifte over 1993 geen uitstel is verleend.
Bij uitspraak van 12 april 1999 is de navorderingsaanslag gehandhaafd.
2.8. Bij “automatisch” aangemaakte brief van 29 april 1999 is belanghebbende voor zover van belang het volgende bericht:
“Betreft
Verzoek/bezwaarschrift
Inkomstenbelasting 1993
(…)
Hiermede bevestig ik de ontvangst van uw brief waarin u bezwaar maakt tegen bovenvermelde aanslag. Het beleid van de Belastingdienst (…) betekent dat de Belastingdienst in beginsel binnen zes weken op uw bezwaar beslist. Als de uitspraak niet binnen zes weken kan worden gedaan, ontvangt u voor die tijd bericht.
(…)
U wordt in de gelegenheid gesteld uw bezwaar mondeling toe te lichten. Als u van deze mogelijkheid gebruik wilt maken kunt u binnen twee weken na dagtekening van de ontvangstbevestiging een afspraak maken (…).”
2.9. Bij brief van 21 juni 1999 schreef belanghebbende aan de inspecteur het volgende:
“Het is alweer geruime tijd geleden dat ondergetekende een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de hem opgelegde navorderingsaanslag IB/PH 1993.
Ingesloten treft u aan de copie van de brief die hij op 29 april jl. van u heeft ontvangen en waarin u hem toezegt binnen 6 weken een uitspraak te zullen doen toekomen.
Ondergetekende heeft van de klantendienst van uw inspectie vernomen dat u na dit schrijven uwerzijds nog steeds geen beschikking c.q. uitspraak hebt gedaan.
In het vertrouwen dat ondergetekende eindelijk weet waar hij aan toe is, tekent (…)”
Bij brief van 12 juli 1999 stuurt de inspecteur belanghebbende “een kopie van de reeds toegezonden uitspraak op het bezwaarschrift”.
Tegen de uitspraak van de inspecteur heeft belanghebbende op 3 augustus 1999 een beroepschrift ingediend.
3. Geschil
In geschil is of het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk moet worden verklaard en, zo neen, of de onderwerpelijke navorderingsaanslag tijdig is opgelegd.
4. Standpunten van partijen
4.4. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
4.5. Ter zitting heeft de inspecteur nog het volgende opgemerkt:
Gebruikelijk is dat de inspecteur, ingeval uitspraak is gedaan, dit aan de ontvanger mededeelt waarop de ontvanger verleend betalingsuitstel intrekt. In de administratie van de ontvanger is vermeld dat op 15 april 1999 een mededeling van intrekking van
betalingsuitstel aan belanghebbende is verzonden. De brief van 29 april 1999 van de inspecteur is een standaardbrief. De wijze waarop aan belanghebbende is medegedeeld dat uitstel voor het indienen van zijn aangifte is verleend, is niet meer te traceren. Er zijn alleen de interne stukken dat uitstel is verleend.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Ontvankelijkheid beroep
5.1.1. Met betrekking tot de tijdigheid van de indiening van het beroep is van belang vast te stellen op welke dag de uitspraak op de voorgeschreven wijze aan belanghebbende is bekendgemaakt (artikel 6:8 Algemene wet bestuursrecht) . Als “voorgeschreven” moet worden aangemerkt de terpostbezorging van de uitspraak. Hieromtrent heeft de inspecteur gesteld dat de uitspraak is gedagtekend 12 april 1999 en op dezelfde dag is ter post bezorgd. Enig bewijsstuk van de terpostbezorging heeft de inspecteur niet bijgebracht. De inspecteur heeft erop gewezen dat de uitspraak niet als onbestelbaar poststuk is terugontvangen. Voorts heeft hij aangevoerd dat de ontvanger belanghebbende op 15 april 1999 heeft medegedeeld dat het uitstel van betaling is ingetrokken en dat hij, de ontvanger, belanghebbende op 31 mei 1999 heeft aangemaand de belastingschuld te voldoen.
5.1.2. Belanghebbende heeft te dezer zake naar voren gebracht dat hij bij brief van 29 april 1999 van de inspecteur bevestiging heeft ontvangen van de aankomst van zijn bezwaarschrift tegen de onderwerpelijke navorderingsaanslag; dat hij vervolgens geen uitspraak heeft ontvangen maar wel een aanmaning van de ontvanger dat hij moest betalen, omdat de inspecteur uitspraak had gedaan; dat hij daarop de inspecteur om toezending van de uitspraak heeft verzocht; en dat hem op 12 juli 1999 een afschrift van de uitspraak is toegezonden.
5.1.3. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur, gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en voorts inzonderheid op de brief van 29 april 1999, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende vóór 12 juli 1999 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt met de uitspraak waarvan beroep. Het beroepschrift dat ter griffie is ontvangen op 3 augustus 1999, is binnen zes weken na 12 juli 1999, de dag waarop de uitspraak is bekendgemaakt, ingediend. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
5.2. Tijdigheid navorderingsaanslag
5.2.1. De inspecteur stelt voorop dat de onderhavige navorderingsaanslag is opgelegd in verband met een foutieve verrekening van het verlies over 1994 en dat daarom, gelet op het bepaalde in artikel 16, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), de navorderingsaanslag in elk geval is opgelegd binnen de termijn als bedoeld in artikel 16, derde lid , AWR. Belanghebbende ontkent dat de navordering berust op het bepaalde in artikel 16, vijfde lid, AWR en stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslag buiten de toegestane termijn is opgelegd.
5.2.2. Blijkens het compromis van juni 1998, vermeld onder 2.5, dient het belastbare inkomen te worden vastgesteld op f 0 na verliesverrekening. Bij beschikking van 7 augustus 1998 is zulks geschied. In zoverre is de onderhavige navorderingsaanslag, waarbij het belastbare inkomen eveneens is vastgesteld op f 0 niet een herstel van een foutieve verliesverrekening. Ook overigens is daarvan geen sprake. Het gaat, naar de inspecteur zelf ook aangeeft, om een foutieve verrekening van loonheffing. Voor zover het compromis verrekening van loonheffing toelaat, moet het gaan om de loonheffing van 1993 en niet die van 1991. Bij beschikking van 7 augustus 1998 is de loonheffing 1991 in aanmerking genomen. Dit is hersteld met de navorderingsaanslag door alsnog de loonheffing 1993 in de plaats te stellen van de loonheffing 1991. In zoverre is het gelijk aan belanghebbende.
5.2.3. In geval van onjuiste verrekening van een voorheffing, zoals de loonheffing, geldt op grond van artikel 16, derde lid, AWR voor navordering een termijn van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan, welk tijdstip in casu ligt op de grens van 31 december 1993 en 1 januari 1994. De termijn wordt verlengd met de duur van uitstel dat voor het doen van de aangifte 1993 is verleend. De laatste dag waarop kan worden nagevorderd is derhalve 31 december 1998, tenzij voor het doen van aangifte uitstel is verleend.
5.2.4. Ten bewijze dat aan belanghebbende tot 1 november 1994 (verweerschrift punt 5.2.4) uitstel is verleend voor het doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1993, beroept de inspecteur zich op een stempel op het ter inspectie ambtshalve opgemaakte aangiftebiljet, op de gegevens vermeld op de bijbehorende ambtshalve aangifte, als vermeld onder 2.2, en op de aan belanghebbende verzonden brief van 30 januari 1995. Naar het oordeel van het Hof blijkt uit geen van deze bewijsstukken in voldoende mate dat aan belanghebbende een mededeling is gedaan dat hem op zijn verzoek uitstel is verleend tot 1 dan wel 23 november 1994. Omtrent stilzwijgend verleend uitstel in het kader van de uitstelregeling voor belastingconsulenten heeft de inspecteur niet enig bewijs bijgebracht, waaruit een zodanig verleend uitstel aannemelijk kan worden. Het enkele stempel van een administratiekantoor op het in 1995 ingediende aangiftebiljet is daarvoor niet voldoende. De inspecteur heeft alsdan, nu hij te dezen niet meer of anders ten bewijze heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat de navorderingsaanslag is opgelegd binnen de termijn als bedoeld in artikel 16, derde lid, AWR. De navorderingsaanslag dient te worden vernietigd.
6. Proceskosten
Het Hof acht, gelet op het Besluit proceskosten fiscale procedures, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep ontvankelijk en gegrond,
- vernietigt de navorderingsaanslag waarvan beroep, en
- gelast de inspecteur het betaalde griffierecht van f 85 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 12 december 2000 door mr. Dutmer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatie beroepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht de wederpartij in de proceskosten te veroordelen.