Gerechtshof te Amsterdam
Kenmerk: P99/1332
Vierde Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X B.V te Z, belanghebbende,
een uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Hoorn, verweerder.
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 28 april 1999, (…).
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 17 maart 1999, betreffende de aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak plaatselijk aangeduid Rode Steen (..) opgelegde aanslag nummer 981004 in de baatbelasting Rode Steen 1998, gedagtekend 30 september 1998, groot f 7.500,-.
Na bezwaar tegen de beschikking is de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vernietiging van de aanslag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
(..)
De verordening baatbelasting Rode Steen luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Artikel 2. Belastbaar feit
1. Onder de naam baatbelasting Rode Steen wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning gearceerde gebied op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 juli 1997 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.
2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten:
a. de herinrichting van de Rode Steen tot een gebied waarin ruimte ontstaat voor het plaatsen van terrassen;
b. het aanbrengen van twee tracé één aan de zuidzijde voor het verkeer tussen het West en het Grote Oost en één aan de oostzijde voor het verkeer vanaf het West naar de Kerkstraat;
c. het realiseren van een autovrij binnendeel van het plein;
b. het plaatsen van nieuwe, aangepaste verlichtingselementen;
c. het herstraten van de Proostensteeg.
Artikel 3. Belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
Artikel 4. Maatstaf van heffing
De maatstaf van heffing is een bedrag per onroerende zaak.
Artikel 5. Belastingtarief
De belasting bedraagt per onroerende zaak f 7.500,00.
Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op die van de bekendmaking.
2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1998.
3. Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening baatbelasting Rode Steen 1998”.
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak Rode Steen (..) te Hoorn (hierna: de onroerende zaak). In het pand wordt een horecabedrijf uitgeoefend.
3.2. De verordening baatbelasting Rode Steen is door de gemeenteraad vastgesteld op 9 december 1997. Voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden waarvan de kosten gedeeltelijk verhaald worden middels deze belasting, heeft de raad op 11 februari 1997 vastgesteld het Bekostigingsbesluit Rode Steen. De verordening en het bekostigingsbesluit zijn overeenkomstig de wettelijke voorschriften bekend gemaakt. Met de verordening wordt beoogd het (gedeeltelijk) verhaal van de kosten die zijn verbonden aan de herinrichting van de Rode Steen.
3.3. Door de gemeente zijn in de baatbelasting betrokken 12 aan de Rode Steen gelegen of grenzende onroerende zaken die op de in artikel 2, eerste lid, van de verordening genoemde peildatum 1 juni 1997 een horecabestemming of een winkelbestemming hadden.
3.4. Er zijn geen aanslagen opgelegd ter zake van de aan de Rode Steen gelegen onroerende zaken die eigendom van de gemeente zijn, t.w. nr. 8 (De Waag, horeca), nr. 9 (Ridderikhoff toneelcostumes), nr. 14 (politiebureau), nr. 15 (Rozekruizers Genootschap) en nr. 16-17 (Westfries Museum). De aan het Grote Noord gelegen bioscoop met zijgevel aan de Rode Steen is evenmin aangeslagen.
3.5. Omtrent de kosten van de herinrichting van de Rode Steen en de financiering daarvan hebben B & W is 1996 het volgende medegedeeld:
‘De kosten van deze variant worden nog steeds begroot op f 895.000,00. Eind augustus jl. hebben wij bij de provincie een bijdrage van f 447.500,00 in het kader van het stadsvernieuwingsfonds 1997 aangevraagd.
Bij invoering van de hiervoor genoemde baatbelasting zou gemiddeld per onderneming een bedrag van f 7.500,00 opgebracht moeten worden. Dit is evenveel als het bedrag dat door de ondernemers van het Kleine Noord moet worden opgebracht voor de herinrichting van die straat.
Aangezien het aantal ondernemers op de Rode Steen kleiner is dan op het Kleine Noord, is de totaal opbrengst voor de herinrichting van dit plein verhoudingsgewijs lager.
Wij zijn van mening dat het echter niet rechtvaardig is om van de ondernemers van de Rode Steen een hogere bijdrage te vragen dan aan die van het Kleine Noord. Het systeem dat vastgesteld is voor deze laatste straat, dient in principe als maatstaf te fungeren voor andere herinrichtingen in de stad.
Verder kan worden gesteld dat de ondernemers sinds de tijdelijke herinrichting vanaf 1994 aanzienlijk meer precario (terrasvergunning) hebben bijgedragen. Voorts zijn wij van mening dat de aanzienlijke bijdrage die door de gemeente wordt opgebracht gerelateerd kan worden aan de baat voor de gemeentelijke panden.
Een en ander leidt tot de volgende financiële opstelling:
Herinrichtingskosten f 895.000,00
Af:
Subsidie stadsvernieuwingsfonds f 447.500,00
Baatbelasting f 90.000,00
__________ +
f 537.500,00 f 537.500,00
__________ _
f 357.500,00
Hiervan kan een bedrag van f 40.000,00 gedekt worden uit het budget dat is ontstaan binnen de post wegbeheer, als gevolg van uitstel van onderhoud. Het restant bedrag wordt gedekt uit de post bijzondere vervangingsinvesteringen.’
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende ter zake van zijn onroerende zaak terecht een aanslag is opgelegd, gelijk verweerder betoogt, of dat de aanslag moet worden vernietigd, gelijk belanghebbende voorstaat.
5. Standpunten van partijen
Voor de motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
Van de zitting van 28 april 2000 is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van 18 augustus 2000 is daar door partijen - zakelijk weergegeven - aan toegevoegd:
5.1. De gemeente heeft de onroerende zaken die zij in eigendom heeft maar die wel gebaat zijn bij de herinrichting, ten onrechte niet in de heffing van de baatbelasting betrokken. Ter zake van deze panden wordt het navolgende opgemerkt.
De Waag, Rode Steen 8, wordt commercieel verhuurd als horecabedrijf.
Het museum, Rode Steen 1 en 16, heeft een rol gespeeld bij de keuze van de inrichting van de Rode Steen in verband met de bereikbaarheid van het plein voor autobussen. Voorts is van belang dat musea steeds meer commercieel gaan werken. Het bezoekersaantal van het museum is sedert de herinrichting van de Rode Steen gestegen. Ook is het mogelijk in het museum de sluiting van een burgerlijk huwelijk te doen plaatsvinden, waarvan de kosten bijzonder hoog zijn.
Voor het pand Rode Steen 9 waar voorheen een kostuumverhuurbedrijf (Ridderikhoff) was gevestigd, bestaat nu op gemeentelijk initiatief een plan voor de vestiging van een horecabedrijf dat wordt gerund door gehandicapten.
5.2. De voormalige bioscoop is ten onrechte niet in de heffing betrokken. Dit gebouw is zowel gelegen aan het Grote Noord als aan de Rode Steen en heeft ook een of meerdere uitgang(en) aan de Rode Steen. Voorts staat het gemeentebestuur positief tegenover een wijziging van de gevel van de bioscoop.
5.3. Het percentage van verhaal van de kosten van de herinrichting van de Rode Steen zou 10 percent zijn. Doordat de gemeente voor een deel van de kosten subsidie heeft ontvangen, blijken dit percentage te zijn opgelopen tot 30 percent van de ten laste van de gemeente blijvende kosten.
5.4. De waarde van alle onroerende zaken aan de Rode Steen is na de herinrichting gestegen.
5.5. Er is sprake van een willekeurige tariefstelling doordat er geen onderscheid is gemaakt naar de grootte of de frontbreedte van de onroerende zaken.
5.6. Er zijn op de Rode Steen schotten voor afscheiding van terrassen geplaatst. Deze worden niet in het bekostigingsbesluit en in de verordening genoemd.
5.7. de gemeentelijke panden zijn niet in de belastingheffing betrokken omdat het opleggen van een aanslag ter zake alleen maar het rondpompen van geld (“vestzak-broekzak”) en als gevolg daarvan onnodige administratieve rompslomp zou betekenen.
5.8. Het horecabeleid zoals uiteengezet in het door belanghebbende overgelegde stuk is wel beleid maar bevat geen beleidsregels.
5.9. De situatie voor het museum is er na de herinrichting van de Rode Steen niet beter op geworden, eerder slechter.
5.10. Aan de Proostensteeg liggen onroerende zaken die een horecabestemming hebben. Deze zijn echter niet in het gearceerde gebied gelegen en derhalve niet in de belasting betrokken omdat deze onroerende zaken niet gebaat zijn door de herinrichting van de Rode Steen. Anders dan bij de Rode Steen is in de Proostensteeg enkel de bestrating aangepast.
5.11. Voor het pand Rode Steen 9 en voor de voormalige bioscoop bestonden op 1 juni 1997 en bestaan ook thans geen concrete plannen tot wijziging van het gebruik. Een wijziging van de gevel van de voormalige bioscoop kan niet zomaar tot stand worden gebracht. Daarvoor is toestemming van de gemeente nodig met de verkrijging waarvan veel tijd gemoeid is zo de toestemming al zou worden verleend.
5.12. De schotten voor de terrassen zijn niet in het bekostigingsbesluit en in de verordening genoemd. De kosten daarvan worden ook niet middels de baatbelasting verhaald.
5.13. De huursommen die door de gemeente worden gevraagd van de panden aan de Rode Steen die zij heeft verhuurd, volgen de commercieel haalbare huurprijzen.
6. Beoordeling van het geschil
In de bijlage van de verordening zijn de gebate onroerende zaken aangegeven door groene arcering van een strook achter de gevel van de onroerende zaak in combinatie met een rode lijn waarmee voor zover deze binnen de arcering ligt, de voorgevel en een gedeelte van de zijgevel van het gebouw worden gemarkeerd. Deze aanduiding stemt niet volledig overeen met artikel 2, eerste lid, van de verordening. Niettemin meent het Hof dat hiermee op voldoende duidelijke wijze de onroerende zaken waarom het gaat, zijn aangeduid. Het Hof gaat er daarom vanuit dat de aanduiding van ieder van de panden op de tekening steeds betreft de gehele onroerende zaak waarvan de strook achter de gevel is gearceerd.
6.2.1. Belanghebbende heeft betoogd dat hij op zichzelf niet gebaat is (geweest) bij de herinrichting van de Rode Steen. Het Hof kan belanghebbende in deze redenering niet volgen omdat het allereerst gaat om de vraag of de onroerende zaak ter zake waarvan belanghebbende in de baatbelasting is betrokken, gebaat is bij de voorzieningen die door of met medewerking van het gemeentebestuur zijn tot stand gebracht. Het feit dat belanghebbende niet direct profijt trekt van de voorzieningen doordat de huuropbrengst die van de onroerende zaak wordt verkregen, stijgt, doet derhalve niet ter zake.
6.2.2. Voorts heeft belanghebbende aangevoerd dat de verbetering van het verblijfsklimaat op de Rode Steen niet een horecabelang is maar een algemeen belang. Hieromtrent merkt het Hof op dat indien de in de belastingheffing betrokken percelen gebaat zijn en er daarnaast tevens voordelen ontstaan die tot het algemeen belang kunnen worden gerekend, dit niet impliceert dat daardoor de mogelijkheid tot het heffen van baatbelasting wegvalt. Voor de vraag of een baatbelasting kan worden geheven is namelijk uitsluitend bepalend het antwoord op de vraag of de in de belasting betrokken onroerende zaken gebaat zijn door de door of met medewerking van de gemeente tot stand gebrachte voorzieningen.
6.2.3. Met betrekking tot de vraag of belanghebbendes onroerende zaak gebaat is geweest bij de herinrichting, is het Hof met verweerder van oordeel dat de herinrichting van de Rode Steen de situatie voor de daaraan gelegen onroerende zaak van belanghebbende zodanig heeft gewijzigd dat de mogelijkheden tot exploitatie van die zaak als horecagelegenheid in niet onbetekende mate positief zijn beïnvloed. Dit wordt bevestigd door het feit dat de gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft erkend dat de waarde van de onroerende zaak door de herinrichting is gestegen. Belanghebbendes onroerende zaak is derhalve gebaat bij de tot stand gebrachte voorzieningen. Aan het vorenstaande doet niet af dat het terras van belanghebbende doordat er een loopstrook dwars door de terrassen is getrokken, kleiner is geworden.
6.3. Belanghebbende heeft voorts betoogd dat de gemeente door middel van de baatbelasting de kosten van achterstallig onderhoud verhaalt, een vorm van verhaal waarvoor het middel van de baatbelasting niet mag worden gebruikt. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat er in het onderhavige geval sprake is geweest van verhaal van kosten voor achterstallig onderhoud. Indien en voor zover dit wel het geval zou kunnen zijn geweest, is de omvang daarvan naar het Hof meent zodanig beperkt geweest, dat het gelet op de mate waarin de kosten van de totale herinrichting zijn verhaald middels de heffing van de baatbelasting, deze kosten niet via de baatbelasting zijn verhaald op de eigenaren van de gebate onroerende zaken.
6.4. Het standpunt van belanghebbende dat in het bekostigingsbesluit en in de verordening het gebaat zijn van de daarin aangewezen onroerende zaken dient te worden gemotiveerd, berust niet op enig wettelijk voorschrift en wordt daarom door het Hof verworpen.
6.5. Partijen zijn verdeeld over de vraag in hoeverre de belastingplichtigen voor de vaststelling van de verordening zouden moeten instemmen met het verhaal van de kosten van de voorzieningen door middel van een baatbelasting. Hoewel het de voorkeur verdient vooraf aan de potentiële belastingplichtigen zo duidelijk mogelijk inzicht te verschaffen omtrent de voorzieningen die de gemeente wil treffen en de wijze waarop de bekostiging van die voorzieningen zal plaatsvinden, is er geen voorschrift dat de gemeente er toe noopt om, alvorens tot vaststelling van bekostigingsbesluit en verordening over te gaan, de betrokken burgers te informeren en hun instemming met de heffing van de belasting te verkrijgen.
6.6. Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat de aanslag dient te worden vernietigd omdat niet alle onroerende zaken die gebaat zijn bij de tot stand gebrachte voorzieningen in de heffing zijn betrokken, overweegt het Hof als volgt.
Met betrekking tot de onroerende zaken West 70 en West 72 heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat deze onroerende zaken niet of althans in een te verwaarlozen mate zijn gebaat bij de herinrichting van de Rode Steen. Zij zijn immers niet gelegen aan het gebied waarin de voorzieningen tot stand zijn gebracht. Voorts strekt de uitstraling van de herinrichting van het gebied zich naar het oordeel van het Hof niet uit tot de onroerende zaken West 70 en 72.
6.7. Van de aan de Rode Steen grenzende onroerende zaken - niet zijnde gemeentelijke eigendommen - is buiten de heffing gelaten de (inmiddels voormalige) bioscoop. Hoewel de onroerende zaak mogelijk een horecabestemming zou kunnen verkrijgen, meent het Hof dat deze zaak naar de toestand op de in artikel 2, eerste lid, van de verordening genoemde peildatum 1 juni 1997 niet was gebaat bij de te tot stand te brengen voorzieningen of althans in zo geringe mate daarbij baat had, dat het buiten de heffing laten van die zaak niet leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing van de onroerende zaken die wel in de belastingheffing zijn betrokken. De gevel van het gebouw week namelijk op die datum - en ook thans nog - in zodanige mate af van de overige onroerende zaken gelegen aan de Rode Steen en van hetgeen voor een gebouw met een horecabestemming als passend en aantrekkelijk kan worden geoordeeld, dat op genoemde datum voor deze onroerende zaak geen voordeel van enige betekenis van de getroffen voorzieningen was te verwachten.
Nu de bioscoop niet of in te verwaarlozen mate gebaat is bij de getroffen voorzieningen, behoeft de vraag in hoeverre het buiten de heffing laten van het bioscoopgebouw de rechtsgeldigheid van de onderhavige aanslag beïnvloedt, geen verdere bespreking.
6.8. De onroerende zaken die eigendom zijn van de gemeente en die door de voorzieningen zijn gebaat, kunnen gelijk de verweerder heeft betoogd, om praktische redenen buiten de heffing worden gelaten. Dit geldt in het bijzonder nu, gelet op de onder 3.5 opgenomen cijfers, niet aannemelijk is dat indien alle aan de Rode Steen gelegen gemeentelijke eigendommen, ongeacht de vraag of zij inderdaad gebaat zijn bij de getroffen voorzieningen, wel in de heffing zouden zijn betrokken, het voorschrift van artikel 222, eerste lid, van de Gemeentewet inhoudende dat de opbrengst van de belasting niet mag uitgaan boven de aan de voorzieningen verbonden lasten, zou zijn overschreden.
6.9. Aan het vorenstaande doet niet af dat de onroerende zaken die het hier betreft alle dan wel ten dele door de gemeente commercieel worden geëxploiteerd. Verweerder heeft onweersproken betoogd dat de huren die ter zake van de commercieel gebruikte panden door de gemeente worden gevraagd, overeenstemmen met de gebruikelijke marktprijzen. Ten overvloede merkt het Hof op dat ook indien die huren lager zouden zijn dan de gebruikelijke marktprijzen, de gemeente zijn eigendommen om redenen van efficiency buiten de belastingheffing kan laten mits is voldaan aan het onder 6.8 bedoelde wettelijke voorschrift.
6.10. Met betrekking tot de aan de getroffen voorzieningen grenzende onroerende zaken gelegen in de Proostensteeg is het Hof van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat deze onroerende zaken niet dan wel in een te verwaarlozen mate gebaat zijn bij de getroffen voorzieningen. Om die reden leidt het buiten de heffing laten van deze onroerende zaken niet tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing ter zake van de overige panden die grenzen aan het gebied waarin de voorzieningen zijn getroffen.
6.11. Het tarief is in de verordening bepaald op een vast bedrag van f 7.500,- per onroerende zaak. Belanghebbende heeft tegen het feit dat in de tariefstelling geen differentiatie is aangebracht tussen de verschillende onroerende zaken, bezwaar gemaakt. Er zou sprake zijn van disproportionaliteit. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de eigenaar (= de gemeente) van de onroerende zaak met het grootste terras (De Waag) niet is aangeslagen. Voorts heeft hij in dit verband opgemerkt dat in veel belastingverordeningen de waarde, de inhoud of oppervlakte van de onroerende zaken dan wel het aantal strekkende meters gevellengte of een mix daarvan als grondslag wordt genomen.
Met betrekking tot het niet in de heffing betrekken van de gemeentelijke eigendommen en De Waag in het bijzonder verwijst het Hof naar hetgeen hiervoor onder 6.8 en 6.9 is overwogen.
Het tarief van de belasting staat, behoudens in het geval dat er sprake zou zijn van een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever met het verlenen van de bevoegdheid tot heffing van de belasting niet op het oog kan hebben gehad, niet ter beoordeling van de rechter in belastingzaken.
Naar het oordeel van het Hof is het verschil in de mate waarin de onroerende zaken die wel in de heffing zijn betrokken, door de getroffen voorzieningen gebaat zijn, niet van zodanige betekenis dat deze het heffen van de belasting naar een andere tariefstelling dan een vast bedrag noodzakelijk zou maken teneinde te voorkomen dat er sprake zou zijn van een willekeurige of onredelijke belastingheffing. Voorts heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de in de belastingheffing betrokken onroerende zaken zodanig in grootte van elkaar verschillen dat deze een gedifferentieerde tariefstelling vereisen. Dat dit overigens anders zou kunnen zijn in het geval dat de onroerende zaken gelegen aan de Rode Steen welke thans buiten de heffing zijn gebleven, wel in de belasting zouden zijn betrokken, doet daar niet aan af.
6.12. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen is het gelijk aan verweerder.
Nu belanghebbende in het ongelijk is gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 1 december 2000 door mrs. Schaap, Kwantes en Kruimel, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.