Gerechtshof te Amsterdam
Kenmerk: 99/2279
Tweede Meervoudige Belastingkamer
van de mondelinge uitspraak in het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y, belanghebbende,
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur, gedagtekend 11 juni 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak juni 1998.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 oktober 2000.
Het Hof
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak en de naheffingsaanslag,
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van f 3.550 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en
gelast dat de inspecteur het voor dit beroep betaalde griffierecht ad f 85 aan belanghebbende vergoedt.
1.1 Belanghebbende houdt zich onder meer bezig met de exploitatie en het beheer van onroerende zaken. Op 3 mei 1996 heeft zij een voormalig bankgebouw van de VSB-bank (het pand), gelegen aan het A-hof B-straat 1-3 te Y, verkregen. De koopprijs bedroeg f 1.170.684, inclusief overdrachtsbelasting en notariskosten.
1.2 Het pand is omstreeks 1960/1961 gebouwd en door een bank in gebruik genomen en telt behalve een kelder drie verdiepingen.
De kelder, begane grond en de eerste verdieping werden direct na de bouw door de bank gebruikt. In de kelder bevond zich de kluis, archief- en bergruimte en een fietsenstalling. Op de begane grond en de eerste verdieping bevonden zich de kantoren.
De tweede verdieping is in de periode 1961 tot 1973 als woonruimte verhuurd geweest. In de periode 1973 tot 1985 is de tweede verdieping als kantoorruimte bij de bank in gebruik geweest. In de periode 1985 tot 1996 is de tweede verdieping wederom als woonruimte verhuurd geweest.
De derde verdieping is in de periode 1961 tot 1973 als woonruimte verhuurd geweest. In de periode 1973 tot 1996 is de derde verdieping voor verschillende doeleinden gebruikt. Zo is de derde verdieping als kantoorruimte door de bank gebruikt en als woonruimte voor personeelsleden van de bank. De derde verdieping stond leeg wanneer de bank de ruimte niet zelf nodig had of aan personeelsleden ter beschikking stelde.
1.3 Ten tijde van de aankoop door belanghebbende verkeerde het pand in slechte staat van onderhoud. In een van de bank afkomstig stuk uit 1992, waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort, worden de onderhoudsinvesteringen voor het pand, inclusief aanpassingen voor regiohuisvesting, op f 1.041.000 becijferd.
1.4 In 1997/1998 heeft belanghebbende het pand laten herstellen en verbouwen overeenkomstig een door A-Architekten gemaakte bestektekening, waarvan een fotocopie tot de gedingstukken behoort. Deze herstelling en verbouwing heeft onder meer de volgende werkzaamheden omvat:
- de raampartijen op de eerste tot en met de derde verdieping (B-straatzijde) zijn vernieuwd;
- bakstenengevels zijn vervangen door rode Argeton tegels; op de voorzijde is het opschrift “D” aangebracht;
- dakschermen zijn aan de zijde van de B-straat aangebracht;
- het trappenhuis aan de B-straatzijde is geheel gesloopt; ook het trappenhuis aan de A-zijde is geheel gesloopt; het nieuwe trappenhuis aan de A-zijde loopt in de diepte van het pand en geeft toegang tot de tweede en derde verdieping;
- er is een nieuwe centrale-verwarmingsinstallatie aangelegd;
- het loodgieterswerk en de electrische installatie zijn hersteld dan wel vernieuwd.
- de kelderverdieping heeft vanaf de straatkant (B-straatzijde) een open inkijk; de kluismuur is voor een deel gesloopt en er zijn muren verwijderd; ten behoeve van een aantal fietsenbergingen zijn op andere plaatsen muren gebouwd; naar de kelderverdieping is een entree aangebracht;
- op de begane grond aan de voorzijde van het pand is een glaswand neergezet; aan de rechtervoorzijde (A-zijde) is op de begane grond een ronde hoek gemaakt;
- de eerste verdieping is qua indeling gewijzigd onder meer door middel van het plaatsen van tussenmuren;
- op de tweede verdieping zijn twee appartementen gerealiseerd; door het verplaatsen van het trappenhuis is de vloeroppervlakte vergroot (van 138 m2 naar 232 m2); de tweede verdieping is qua indeling gewijzigd onder meer door het plaatsen van tussenmuren; douche- en keukeninrichting zijn vernieuwd; in de nieuw te realiseren appartementen werd een keuken- en douchegelegenheid gerealiseerd;
- op de derde verdieping zijn eveneens twee appartementen gerealiseerd; door het verplaatsen van het trappenhuis is de vloeroppervlakte vergroot (van 138 m2 naar 223 m2); de derde verdieping is qua indeling gewijzigd onder meer door het plaatsen van tussenmuren; een tweetal doucheruimtes werden gerealiseerd (ten tijde van de aankoop was de oorspronkelijke doucheruimte niet meer aanwezig); in de nieuw te realiseren appartementen werd een keukeninrichting gerealiseerd.
1.5 De totale kosten van de herstel- en verbouwingswerkzaamheden hebben f 1.482.846, exclusief omzetbelasting, bedragen.
1.6 De ingebruikname van het pand door belanghebbende was in juni 1998.
1.7 Belanghebbende heeft de kelderverdieping, de begane grond en de eerste verdieping als bedrijfsruimte verhuurd. In de kelderverdieping en op de begane grond is een -bedrijf gevestigd. Op de begane grond is ook een winkel in -artikelen gevestigd. De eigenlijke - van deze winkel is gevestigd op de eerste verdieping. Deze verhuur vindt plaats met heffing omzetbelasting op de voet van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, 5°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet).
1.8 De appartementen op de tweede en derde verdieping worden door belanghebbende als woonruimte verhuurd aan particulieren. Deze verhuur is vrijgesteld van omzetbelasting.
1.9 De inspecteur is van mening dat belanghebbende door het pand te verbouwen tot vier appartementen en een tweetal winkelruimten een goed heeft vervaardigd dat voordien niet bestond, en dat mitsdien sprake is van een levering ex artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van de Wet. In zijn opvatting heeft belanghebbende te weinig omzetbelasting voldaan, en wel 39% van 17,5% van f 2.653.530 (f 1.170.684 aankoopprijs + f 1.482.846 verbouwingskosten), ofwel f 181.104.
1.10 De naheffingsaanslag bedraagt f 181.104. Het bedrag van de naheffingsaanslag is niet in geschil.
2.1 Belanghebbende heeft ter zitting nog het volgende aan haar stellingen doen toevoegen.
Op het moment van de aankoop was er op de derde verdieping slechts een beperkte wasgelegenheid in de keuken. De oorspronkelijke doucheruimte was niet meer aanwezig.
De twee appartementen hadden ook een eigen huisnummer.
De voor-, zij- en achtergevel zijn volledig intact gebleven. Ook het bestaande metselwerk is gehandhaafd. Slechts de raampartijen zijn vernieuwd en vervangen door dubbel glas. Overigens was er in het pand al dubbel glas. Dit was echter dringend aan vervanging toe. De vervanging van alle raampartijen was een grote post.
De verwarmingsinstallatie was ook aan vervanging toe. Ook dit heeft veel gekost.
De fundering, de palen en de betonvloeren zijn ook intact gebleven. Er is ook geen uitbreiding van het vloeroppervlak geweest. Aan de buitenkant is het pand niet gewijzigd. Het wijzigen van de kleurstelling en het aanbrengen van een andere naam zijn geen wezenlijke veranderingen.
De kelderverdieping is nog steeds in gebruik als fietsenstalling, doch nu voor de bewoners van de appartementen.
Er zijn geen veranderingen aangebracht in dragende constructies. De architekt heeft hiervoor ook geen tekeningen gemaakt.
Op de begane grond aan de voorzijde was al een open ruimte die voor het publiek vrij toegankelijk was.
Op de tweede en derde verdieping zijn van twee grote appartementen vier kleinere gemaakt.
Het verwijderen van het trappenhuis heeft een vergroting van het vloeroppervlak opgeleverd.
De vergroting van het vloeroppervlak is dus niet ontstaan doordat er is bij- of aangebouwd.
De vermelding “slaapkamer” op de oorspronkelijke bouwtekeningen geeft aan dat de tweede en derde verdieping eigenlijk bestemd waren om als woonruimte te dienen.
De derde verdieping werd als kantoorruimte en als woonruimte gebruikt. De derde verdieping heeft ook veel leeggestaan wanneer de bank de ruimte niet nodig had voor haarzelf of haar personeel.
Er is geen lift in het gebouw aangebracht.
De voor-, zij- en achtergevel liepen ook vóór de verbouwing tot dakhoogte.
Het open dak is ook na de verbouwing gehandhaafd.
De kelderverdieping had altijd al een open inkijk, zij het dat deze was afgeschermd door middel van tralies. Deze heeft belanghebbende laten verwijderen.
De borstweringen zijn niet verwijderd, ook niet tijdens de bouw. Puin is door middel van stortkokers afgevoerd.
2.2 De inspecteur heeft ter zitting nog het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.
Het pand is grotendeels gesloopt met uitzondering van de fundering/palen. Slechts het geraamte is overeind gebleven. Wel is het pand voor een groot deel op dezelfde manier opgetrokken als het oude pand.
De brief van de bank de pleitnota van belanghebbende is voor tweeërlei uitleg vatbaar en om die reden van weinig belang.
De werkzaamheden zijn omvangrijk geweest. Op de begane grond stond geen muur meer overeind en kon dwars door het pand worden gekeken. De zijkanten hebben een andere kleurstructuur gekregen. Alle kozijnen zijn vervangen. In feite zijn de verdiepingen van binnen compleet leeggehaald.
De tweede en derde verdieping hadden ook een kantoorfunctie. Hiervoor in de plaats is een woonfunctie gekomen.
Na de aankoop door belanghebbende zijn de tweede en derde verdieping niet meer als woonruimte in gebruik geweest.
Het pand had tijdens de werkzaamheden geen borstweringen. Anders zou het puin ook niet kunnen zijn afgevoerd.
3.1 Onder vervaardigen van een goed in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van de Wet is te verstaan het voortbrengen van een goed dat tevoren niet bestond.
3.2 Gelet op de onder 1.1 tot en met 1.8 gestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, kan naar ’s Hofs oordeel niet worden gezegd dat de aanwendingsmogelijkheden van het pand zo ingrijpend zijn gewijzigd dat op grond daarvan het pand als vervaardigd moet worden aangemerkt. In dit verband acht het Hof van belang dat de gebruiksmogelijkheden van de kelderverdieping, de begane grond en de eerste verdieping niet zijn gewijzigd. Het blijft ruimte die als bedrijfsruimte geschikt is. Daaraan doet niet af dat de bankkluis gehandhaafd is; daaruit valt eerder af te leiden dat de gebruiksmogelijkheden niet veranderd zijn. De tweede en derde verdieping zijn kennelijk aanvankelijk bestemd geweest als woonruimte en waren als zodanig ook aan te wenden. Die situatie is na de verbouwing niet anders. Daaraan doet niet af dat delen van die ruimte in het verleden ook wel als kantoorruimte zijn gebezigd en in verband daarmee enkele aanpassingen hebben plaatsgevonden. Ook doet daaraan onvoldoende af de omstandigheid dat evenbedoelde verdiepingen geschikt zijn gemaakt voor bewoning in vier eenheden.
3.3 Uit de door belanghebbende overgelegde foto’s en bouwtekeningen leidt het Hof af dat het uiterlijk van het pand geen wijziging van betekenis heeft ondergaan. De wijziging van de frontgevel acht het Hof onvoldoende om van een ingrijpende wijziging van het uiterlijk van het pand te spreken. Uit evenbedoelde foto’s en tekening leidt het Hof voorts af dat de oppervlakte van het pand niet is vergroot. De vergroting van de beschikbare oppervlakte op de tweede en derde verdieping is inwendig gerealiseerd. Niet gezegd kan derhalve worden dat aan het pand elementen zijn toegevoegd van een zodanige aard en omvang dat het pand na verbouwing niet kan worden vereenzelvigd met het oorspronkelijke pand.
3.4 Uit het onder 3.1 tot en met 3.3 overwogene volgt dat het pand door de verbouwing niet is vervaardigd in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van de Wet, ook niet wanneer die overwegingen in onderling verband worden beschouwd. In dit verband merkt het Hof nog op dat de omvang van de verbouwingskosten niet tot een ander oordeel leidt, ook niet wanneer die kosten worden vergeleken met de aankoopprijs van het pand. Dit te minder nu belanghebbende niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken heeft gesteld dat een aanzienlijk deel van die kosten betrekking heeft gehad op achterstallig onderhoud.
3.5 Uit al het vorenoverwogene volgt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd.
3.6 Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt de proceskosten vast op f 710 x 2,5 voor proceshandelingen x wegingsfactor 2, ofwel f 3.550.
De uitspraak is vastgesteld op 23 oktober 2000 door mr. Bijl, voorzitter, mrs. Boersma en Vrouwenvelder, leden, in tegenwoordigheid van mr. Van Aalst als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door de voorzitter van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van dit proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondeling uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.