ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7799

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/1690
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Dutmer
  • Van Ballegooijen
  • Van der Ouderaa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De arbeidsplaats van de directiechauffeur en de toepassing van het reiskostenforfait

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 januari 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen die aan de belanghebbende was opgelegd, met betrekking tot de autokostenvergoeding die aan de chauffeur was betaald voor het reizen tussen zijn woning en de woning van de directeur. De belanghebbende, een organisatie, stelde dat de tijd die de chauffeur besteedde aan het reizen naar de woning van de directeur onderdeel uitmaakte van zijn arbeidstijd, terwijl de inspecteur van mening was dat deze reizen onder het reiskostenforfait vielen en dus belastbaar waren. Het Hof oordeelde dat de chauffeur zijn arbeid begon op het moment dat hij zijn woning verliet om de directeur op te halen. De reizen tussen de woning van de chauffeur en die van de directeur werden niet beschouwd als reizen van huis naar werk, maar als onderdeel van de arbeid van de chauffeur. Het Hof concludeerde dat de woonplaats van de directeur niet als een arbeidsplaats van de chauffeur kan worden aangemerkt. De naheffingsaanslag werd vernietigd, en de inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak benadrukt de nuances van de arbeidsplaats en de toepassing van het reiskostenforfait in het belastingrecht.

Uitspraak

99/1690
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 2 juni 1999. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 23 april 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het tijdvak 1 januari tot en met 30 september 1998. De naheffingsaanslag beloopt ƒ 3.029 aan loonbelasting/premie volksverzekeringen. Voorts is een bedrag van ƒ 44 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na bezwaar is de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en van de naheffingsaanslag.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 9 november 1999 zijn verschenen mr. A namens belanghebbende en de inspecteur, vergezeld van mr. B. De gemachtigde en de inspecteur hebben beiden een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft aan de leden van haar hoofddirectie een personenauto ter beschikking gesteld. Deze auto staat ook buiten werktijd aan de directeuren ter beschikking. Een van die directeuren is C (hierna: de directeur). Belanghebbende heeft chauffeurs in dienst, waaronder D (hierna: de chauffeur). Tot de taak van de chauffeur behoort het besturen van de aan de directeur ter beschikking gestelde personenauto. Daartoe reist de chauffeur dagelijks met zijn eigen auto van zijn huis in Z naar de woning van de directeur in F, een afstand van 60 km. Aldaar stapt de chauffeur over in de aan de directeur ter beschikking gestelde auto en brengt hij de directeur naar de plaats van bestemming. In ongeveer 40% van de gevallen is dat het hoofdkantoor van belanghebbende te Z, in de overige gevallen een andere zakelijke bestemming. Aan het einde van de werkdag brengt de chauffeur de directeur naar diens woning. De aan de directeur ter beschikking gestelde auto blijft daar staan. De chauffeur reist met zijn eigen auto naar huis.
2.2. De arbeidsverhouding tussen belanghebbende en de chauffeur wordt onder meer bepaald door de `Regeling arbeidsvoorwaarden directiechauffeurs', welke regeling voor zover van belang als volgt luidt:
" 1. Arbeidsduur en werktijden:
a. De wekelijkse arbeidsduur is opgebouwd uit 36 normale uren en 10,8 "structurele meer-uren".
b. De gebruikelijke werktijd ligt tussen 07.00 uur en 21.00 uur.
c. Begin en einde werktijd chauffeurs:
- Indien vanaf de woonplaats eerst de bestemming wordt aangedaan, begint en eindigt de werktijd bij de woonplaats.
- Indien vanaf de woonplaats eerst de standplaats wordt aangedaan, begint en eindigt de werktijd bij de standplaats.
d. (...)
6. Reiskostenvergoeding:
De regeling (...) "Autokostenvergoeding voor dienstreizen" uit het Handboek voor het personeel is van toepassing voor de vergoeding woon/werkverkeer. Met dien verstande dat in afwijking van (...) deze regeling, de kilometers woon/werkverkeer als zakelijke kilometers (...) gedeclareerd kunnen worden.
(...)
11. Pool:
Alle directiechauffeurs zullen werkzaam zijn in een zogenaamde pool, en dienen alle voorkomende ritten uit te voeren, zoals die door de leiding worden aangewezen. Enkele chauffeurs kunnen als primaire chauffeur van een directielid worden aangewezen doch blijven beschikbaar in de pool. "
2.3. Belanghebbende heeft de plaats waar haar hoofdkantoor is gevestigd, te weten Z, aangewezen als standplaats van de chauffeur. Belanghebbende betaalt de chauffeur een vergoeding van ƒ 0,54 per kilometer voor de kosten van het reizen tussen zijn woning en de woning van de directeur. De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 12 maart 1999 over deze vergoeding onder meer het volgende geschreven:
" Hierbij deel ik u mede dat ik (...) een naheffingsaanslag loonbelasting 1998 zal opleggen ter zake van de autokostenvergoeding (...) die (...) door uw instelling aan de heer D (...) is uitbetaald.
De kilometervergoeding heeft betrekking op de afstand tussen het woonadres van de heer D (...) en het woonadres van de heer C.
(...)
Deze ritten vallen mijns inziens onder het reiskostenforfait. "
De inspecteur heeft de door belanghebbende aan de chauffeur betaalde vergoeding aangemerkt als belastbaar loon voor zover deze meer bedraagt dan het reiskostenforfait dat is opgenomen in artikel 8, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 (hierna: URLB). De bestreden naheffingsaanslag heeft daarop betrekking.
3. Geschil
In geschil is of de woonplaats van de directeur voor de chauffeur is aan te merken als de plaats waar arbeid wordt verricht als bedoeld in artikel 11, elfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 1998) en in artikel 1, tweede lid, onderdeel d, van de URLB en als arbeidsplaats als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de URLB.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en de pleitnota's. Ter zitting is daaraan het volgende toegevoegd.
4.2. Namens belanghebbende: Ik weet niet hoe de arbeidstijd van de chauffeur is verdeeld over chaufferen en wachten. Ik vermoed dat chaufferen het grootste gedeelte van de arbeidstijd is. De sleutels van de aan de directeur ter beschikking gestelde auto zijn buiten werktijd in het bezit van de directeur. Ik neem aan dat de chauffeur in voorkomende gevallen ook dossiers van de woning van de directeur naar de auto draagt. Ik ben van mening dat het werk van de chauffeur begint bij zijn woning, dan gaat hij namelijk de directeur ophalen. Deze tijd telt ook mee als werktijd.
4.3. Door de inspecteur: De arbeid van de chauffeur bestaat uit het vervoeren van de directeur. De plaats van waaruit de chauffeur zijn arbeid verricht is de woning van de directeur, althans de plaats in de nabijheid daarvan waar de aan de directeur ter beschikking gestelde auto staat geparkeerd. Daaraan staat niet in de weg dat aldaar geen gebouw staat waarin arbeid wordt verricht, dat is immers ook niet het geval bij de grens van een rayon. Het hoofdkantoor van belanghebbende is ook een arbeidsplaats van de chauffeur. Als de chauffeur ergens moet wachten op de directeur, is dat niet aan te merken als het verrichten van arbeid. De werkdag van de chauffeur begint altijd bij de woning van de directeur en eindigt daar in 99% van de gevallen. Op de meeste werkdagen, maar niet op alle, wordt ook het hoofdkantoor van belanghebbende aangedaan.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De inspecteur stelt dat de woning van de directeur, althans de plaats in de onmiddellijke nabijheid daarvan waar de door belanghebbende aan de directeur ter beschikking gestelde auto pleegt te worden geparkeerd, is aan te merken als de plaats waar de chauffeur arbeid verricht. Weliswaar verricht de chauffeur aldaar nauwelijks daadwerkelijk arbeid, maar hij verricht zijn arbeid, aldus de inspecteur, vanuit deze plaats en derhalve is deze, gelet op de wetshistorie van het begrip arbeidsplaats een plaats waar arbeid wordt verricht.
Belanghebbende stelt daartegenover dat de chauffeur in de woonplaats van de directeur slechts overstapt van zijn eigen auto in de aan de directeur ter beschikking gestelde auto, dat hij aldaar geen arbeid van betekenis verricht en dat derhalve deze woonplaats niet een arbeidsplaats van de chauffeur is. Volgens haar is Z de arbeidsplaats van de chauffeur.
5.2. Vaststaat dat tot de taak van de chauffeur behoort het thuis ophalen van de directeur. Met de uitoefening van deze taak, en derhalve met zijn arbeid, begint de chauffeur op het moment dat hij zijn woning verlaat en zich op weg begeeft naar de woning van de directeur. Niet in geschil is dat de tijd die de chauffeur besteedt aan het reizen tussen zijn woning en die van de directeur behoort tot zijn arbeidstijd ingevolge artikel 1, onderdeel c, van de hiervoor onder 2.2 aangehaalde Regeling arbeidsvoorwaarden directiechauffeurs. Niet gesteld en ook niet anderszins aannemelijk geworden is dat de woonplaats van de directeur bij de arbeid van belanghebbende een andere functie vervult dan de plaats waar hij de directeur moet ophalen en terugbrengen. Het Hof volgt partijen dan ook in hun eenparige standpunt dat de chauffeur in en nabij de woning van de directeur geen daadwerkelijke andere arbeid verricht dan chaufferen. De reizen tussen de woning van de chauffeur en de woning van de directeur zijn naar het oordeel van het Hof dan ook geen reizen van huis naar werk, maar zijn op zichzelf onderdeel van de arbeid van de chauffeur. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt naar 's Hofs oordeel dat de woonplaats van de directeur niet een plaats is van waaruit de chauffeur zijn arbeid verricht.
5.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan belanghebbende is en dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, veroordeelt het Hof de inspecteur in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Aangezien gesteld noch gebleken is dat andere in artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures vermelde kosten zijn gemaakt dan de geen nadere opgave behoevende reiskosten voor het bijwonen van de zitting te Amsterdam, zal het Hof de veroordeling tot die kosten beperken. Voor vergoeding komen in aanmerking de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde taxi, tweede klasse. Het Hof begroot die kosten op ƒ 25.
7. Beslissing
Het Hof
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vernietigt de bestreden naheffingsaanslag;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van ƒ 25 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; en
- gelast de inspecteur het griffierecht van ƒ 80 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 11 januari 2000 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van Ballegooijen en Van der Ouderaa, leden, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De uitspraak is op die datum ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De voorzitter van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.