ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7789

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/05452
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Bijl
  • A. Boersma
  • J. Den Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en de kwalificatie van renteloze lening in leaseovereenkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2000 uitspraak gedaan in het beroep van de fiscale eenheid X Lease te Y tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de naheffingsaanslag omzetbelasting over augustus 1997, waarbij de inspecteur een bedrag van f 4.468,- aan enkelvoudige belasting had nageheven. De belanghebbende, X Lease, heeft een beroepschrift ingediend tegen deze naheffingsaanslag, die voortkwam uit een betaling van f 30.000,- door woningbouwvereniging A aan belanghebbende, die door de inspecteur werd aangemerkt als onderdeel van de vergoeding voor het gebruik van een lease-auto.

De feiten van de zaak tonen aan dat X Lease met woningbouwvereniging A een overeenkomst van geldlening had gesloten, waarbij de lening werd verstrekt voor de aanschaf van lease-auto's. De inspecteur stelde dat de betaling van f 30.000,- als onderdeel van de vergoeding voor het gebruik van de auto moest worden aangemerkt, wat leidde tot de naheffingsaanslag. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de overeenkomst van geldlening daadwerkelijk de bedoeling van de partijen weerspiegelde en dat de betaling niet als leasetermijn kon worden gekwalificeerd. Het Hof oordeelde dat de verplichting tot betaling van de maandelijkse leasetermijnen onverkort bleef bestaan en dat de lening geen onderdeel uitmaakte van de vergoeding voor het gebruik van de auto.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag opgeheven. Tevens is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 2.840,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot cassatie binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak.

Uitspraak

98/05452
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de fiscale eenheid X Lease te Y, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst/Grote ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is een beroepschrift ontvangen op 24 december 1998, van de gemachtigde, aangevuld bij brief van 19 maart 1999.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 20 november 1998 betreffende een naheffingsaanslag omzetbelasting over augustus 1997 ten bedrage van f 4.468,- aan enkelvoudige belasting. De inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en de naheffingsaanslag.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 16 december 1999 zijn verschenen de genoemde gemachtigde, alsmede de inspecteur.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. XX N.V., onderdeel van belanghebbende, stelt op basis van lease-contracten volgens het zogenaamde "Open Kalkulatie Systeem" auto's ter beschikking aan gebruikers. Bij dit systeem sluit XX met de lessee een mantelovereenkomst en een nadere overeenkomst per auto. Bij afgifte van de auto aan de lessee legt XX een voorcalculatie over voor de overeengekomen gebruiksperiode met een berekening van de maandelijks te betalen leasetermijn. Na verkoop van de in gebruik gegeven auto maakt XX een nacalculatie op basis van de werkelijke kosten over de gebruiksperiode waarna een positief exploitatieresultaat verrekend wordt met de lessee.
XX komt met de lessee een gebruik overeen tot een vast tijdstip dan wel, indien zulks eerder is, het moment waarop met de auto een vastgesteld aantal kilometers is afgelegd. Bij tussentijdse beëindiging van de leaseovereenkomst is de lessee contractueel verplicht dat deel van de leasetermijnen te betalen dat gevormd wordt door de vaste kosten.
XX is zowel juridisch als economisch eigenaar van de door haar in lease gegeven auto's.
2.2. In een aantal gevallen komt XX met de lessee overeen dat deze het voor de aanschaf van de auto's benodigde investeringsbedrag, afgerond op een veelvoud van f 10.000,-, op de afleverdatum renteloos aan belanghebbende ter beschikking stelt. Het ter beschikking gestelde bedrag wordt maandelijks aangepast aan de boekwaarde van de auto's en, afgerond op een veelvoud van f 10.000,-, met de lessee verrekend.
In dergelijke gevallen maakt XX met de lessee een "Overeenkomst van geldlening" op waarin onder meer de volgende bepalingen zijn opgenomen
Voor de aanschaf van de auto's worden door de cliënt aan XX gelden ter beschikking gesteld op basis van een lening ter hoogte van het door XX te investeren bedrag. Uitbreiding of vermindering van het totale leningsbedrag zal, afhankelijk van en in overeenstemming met het netto geïnvesteerde bedrag ... plaatsvinden in bedragen van tenminste f 10.000,- eenmaal per maand ...
Als het netto geïnvesteerde bedrag zal steeds gelden de totale boekwaarde van de auto's ...
XX zal over de geleende gelden aan de cliënt geen rente vergoeden. XX zal over het netto geinvesteerde bedrag in de leasetermijnen rente incalculeren op basis van 0% verhoogd met 1%.
2.3. Belanghebbende heeft met woningbouwvereniging A, gevestigd te Q, een leningsovereenkomst gesloten volgens de hiervoor genoemde voorwaarden. In juli 1997 heeft XX een Volkswagen Golf in lease gegeven aan woningbouwvereniging A. Door middel van automatische incasso heeft XX de verhoging van het geïnvesteerde bedrag ad f 30.000,- afgeschreven van de rekening van woningbouwvereniging A.
2.4. De inspecteur heeft de betaling van f 30.000,- aangemerkt als onderdeel van de door woningbouwvereniging A aan belanghebbende te betalen vergoeding voor het gebruik van de auto en de omzetbelasting ter zake nageheven.
3. Geschil
In geschil is de vraag of de onder 2.4 genoemde betaling is aan te merken als onderdeel van de door woningbouwvereniging A aan belanghebbende te betalen vergoeding voor het gebruik van de auto.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
4.2. Ter zitting heeft de gemachtigde nog verklaard dat in casu eenzelfde feitelijke situatie aan de orde is als in de uitspraak van dit Hof van 25 maart 1999, kenmerk 98/03402; dat de Staatssecretaris de cassatietermijn heeft laten verlopen in de Arnhemse zaak van 15 januari 1999 (VN 99/21.2.1); dat bij faillissement van belanghebbende de geldlening van woningbouwvereniging A een concurrente vordering op de boedel wordt en dat in geval van eerdere beëindiging van het contract door de lessee zijn vordering op XX niet wordt aangetast.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting nog verklaard dat de overeenkomsten in samenhang beoordeeld, aangeven dat de contractpartijen geen lening hebben beoogd; dat uiteindelijk de "geleende" bedragen weer terugkomen bij woningbouwvereniging A; dat alsdan plaats is voor toepassing van artikel 29, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968; dat het belang van deze zaak zit in de vervroeging van de heffing van omzetbelasting; dat de onderhavige situatie identiek is aan die beslist bij de uitspraak van 25 maart 1999, kenmerk 98/03402; dat hij het reëel acht voor de berekening van een eventuele vergoeding van proceskosten uit te gaan van een belang van meer dan f 50.000,-.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. XX heeft met woningbouwvereniging A een leaseovereenkomst gesloten op grond waarvan woningbouwvereniging A zich verplicht heeft tot maandelijkse betaling van de overeengekomen leasetermijnen. Tussen partijen is niet in geschil dat in die termijnen de aankoopkosten van de desbetreffende zaak zijn begrepen.
5.2. Voorts heeft XX met woningbouwvereniging A een overeenkomst van geldlening gesloten. De inspecteur heeft bevestigd dat XX op enig moment het geleende bedrag, afgerond op bedragen van tenminste f 10.000,-, aan woningbouwvereniging A zal moeten terugbetalen. Het Hof ziet dan ook geen reden de genoemde overeenkomst anders te duiden dan als een overeenkomst van geldlening nu zulks uitdrukkelijk de bedoeling van de contracterende partijen is geweest en zij feitelijk ook handelen overeenkomstig deze expliciet weergegeven bedoeling. Het feit dat er samenhang bestaat tussen de boekwaarde van de in lease gegeven auto's en de omvang van de geldlening is onvoldoende om reeds daarom aan te nemen dat er sprake is van enige betaling terzake van het ter beschikking stellen van een lease-auto. Daarvoor is te minder reden nu de verplichting tot betaling van de maandelijkse lease-termijnen onverkort is blijven bestaan en in die termijnen geen rekening is gehouden met de onderhavige bedragen, afgezien van de te calculeren rente. Het feit dat XX zich mogelijkerwijs op enig moment zou kunnen beroepen op schuldcompensatie is geen reden op voorhand het ten titel van geldlening ter beschikking gestelde bedrag aan te merken als leasetermijn.
5.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan belanghebbende is.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en wel tot een bedrag van f 2.840,-, zijnde f 710,- x 2 voor proceshandelingen x 2 wegens het gewicht van de zaak.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur en de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 2.840,-, te vergoeden door de Staat en
- gelast de inspecteur het griffierecht ad f 80,- aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 20 januari 2000 door mr. Bijl, Boersma en Den Boer, in tegenwoordigheid van mr. Trippert als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a- de naam en het adres van de indiener;
b- een dagtekening;
c- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.