99/863
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Amsterdam, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, verweerder, gedagtekend 26 januari 1998 (lees: 1999), betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997.
Het beroep is behandeld ter zitting van 25 januari 2000.
BESLISSING
Het Hof
-verklaart het beroep gegrond,
-vernietigt de uitspraak van verweerder
-vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 13.192,
-gelast verweerder het gestorte griffierecht ad f 50 aan belanghebbende te vergoeden,
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van
f 355 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te betalen.
GRONDEN
1. Drie zusters en een broer van belanghebbende, geboren respectievelijk in 1920, 1923, 1930 en 1926 wonen in Marokko. Belanghebbende heeft in 1997 f 1.410 overgemaakt ten name van genoemde broer. Daarnaast heeft belanghebbende f 1.200 overgemaakt ten name van A. Belanghebbende heeft in zijn aangifte f 2.056 in aftrek gebracht als uitgave tot voorziening in het levensonderhoud van bloed- en aanverwanten als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel a, onder 2° van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna de Wet). Verweerder heeft het bedrag van
f 1.410 in aftrek toegelaten. In geschil is of ook het bedrag van f 1.200 als een uitgave tot voorziening in het levensonderhoud van de zuster van belanghebbende, B., geboren in 1923, voor aftrek in aanmerking komt.
2. Verweerder heeft gesteld dat het bedrag van f 1.200 niet rechtstreeks is overgemaakt naar de zuster B. en dat aldus niet is gebleken dat de betaling voor haar was bestemd. Volgens verweerder volgt uit de wetsgeschiedenis dat de betaling door de ondersteuner op naam van de ondersteunde zelf moet worden gedaan. Verweerder heeft hierbij het oog op de Memorie van Toelichting bij het met ingang van 1 januari 1997 aan artikel 46, eerste lid, onderdeel d onder 2° van de Wet toegevoegde slot "doch niet meer bedragen dan 10 percent van het onzuivere inkomen, en mits die uitgaven met schriftelijke bescheiden worden aangetoond en in geld of in geldeenheden andere dan de gulden worden gedaan".
3. Belanghebbende heeft gesteld dat zijn zuster in een klein dorp woont, blind is en daardoor niet in staat is om geld te incasseren dat op haar naam wordt overgemaakt en dat zij ook niet over de papieren beschikt die daarvoor nodig zijn. Voorts heeft belanghebbende verklaart dat zijn familieleden zijn zuster B. bijstaan in het huishouden, maar dat hij vreest dat wanneer hij het geld overmaakt op naam van één van hen, deze het geld niet aan haar zal doen toekomen, maar voor zich zal houden. Om die reden heeft hij het geld overgemaakt op naam van A., de buurman van zijn zuster B.
4. Het Hof acht de door verweerder niet weersproken verklaring van belanghebbende dat zijn zuster onder de gegeven omstandigheden niet in staat is om gelden op haar naam zelf te incasseren, geloofwaardig. Naar het oordeel van Hof geeft de wetsgeschiedenis, anders dan verweerder meent, onvoldoende aanknopingspunt om eruit af te leiden dat in een geval als het onderhavige geen sprake kan zijn van uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van een bloedverwant op de enkele grond dat het geld niet is verstrekt op naam van de ondersteunde. De door belanghebbende gekozen oplossing -geld verstrekken op naam van de buurman van de ondersteunde- is aanvaardbaar. Het Hof hecht geloof aan de verklaring van belanghebbende dat de weg om het geld bestemd voor zijn zuster B. haar via haar evenzeer behoeftige broer of zusters te doen toekomen, niet wel begaanbaar is, omdat hij niet erop kan vertrouwen dat zij het geld dat zij voor deze zuster zouden ontvangen, aan haar zouden afstaan.
5. Uit het vorenoverwogene volgt dat in een geval als het onderhavige waarin het geld via een postwissel is overgemaakt, voldoende bewijs is geleverd voor de voorziening in het levensonderhoud van B., althans voor zover de som van deze uitgave en de overige uitgaven ter zake van levensonderhoud voor bloed- en aanverwanten als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel a, onder 2° van de Wet, het in het Besluit van de Staatssecretaris van 30 maart 1982, BNB 1982/125 genoemde bedrag van f 50 per week niet te boven gaat. Gelet hierop en rekening houdend met de in de wet genoemde drempel van 2 percent van het onzuivere inkomen ten bedrage van f 15.354, ofwel f 307 en met het in de wet genoemde maximum van 10 percent van het onzuivere inkomen, zijnde f 1.535, komt het deel van de uitgave van f 1.200 voor zijn zuster B., dat voor aftrek in aanmerking komt, uit op f 739, te weten f 1.535 minus de reeds verleende aftrek van f 796.
6. Nu het beroep gegrond is , veroordeelt het Hof verweerder in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Ingevolge artikel 2, eerste lid, letter a, van het Besluit proceskosten fiscale procedures stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief vast op: 1 (proceshandelingen: beroepschrift), x 0,5 (wegingsfactor gewicht van de zaak) x f 710, ofwel f 355.
De uitspraak is gedaan op 8 februari 2000 door mr. Dutmer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Okhuizen als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Hiervan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Vervanging
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht ƒ 150.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.