ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7700

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
P99/0810
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Schaap
  • J. Kwantes
  • M. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen legesheffing voor milieuvergunning en installatiekosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 september 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap X B.V. en de inspecteur der provinciale belastingen van de provincie Noord-Holland. Het beroep van belanghebbende was gericht tegen de uitspraak van verweerder, waarin leges werden geheven voor de aanvraag van een milieuvergunning. De legesheffing was gebaseerd op de investeringskosten, waarbij de vraag centraal stond of de gehuurde drijvende en mobiele kranen als installatiekosten moesten worden meegerekend. Belanghebbende stelde dat deze kranen niet tot de installatiekosten gerekend konden worden, omdat zij niet in eigendom waren en enkel werden gehuurd. De inspecteur daarentegen betoogde dat de kranen onlosmakelijk deel uitmaakten van de inrichting waarvoor de vergunning werd aangevraagd.

Het Hof oordeelde dat de heffingsmaatstaf zoals vastgelegd in de Legesverordening duidelijk moest zijn omschreven en dat teleologische interpretatie niet aan de orde was. Het Hof concludeerde dat de kosten voor de gehuurde kranen niet in de heffingsgrondslag konden worden betrokken, omdat belanghebbende geen investeringskosten had gemaakt voor deze bedrijfsmiddelen. De uitspraak van verweerder werd vernietigd en de leges werden verminderd tot het door belanghebbende gevraagde bedrag van ¦ 76.338. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 2.840.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke definities in de Legesverordening en de scheiding tussen eigendom en huur in de context van legesheffing voor milieuvergunningen. Het Hof heeft geen bezwaar tegen de afgifte van een geanonimiseerde versie van de uitspraak en heeft de mogelijkheid tot cassatie bij de Hoge Raad uiteengezet.

Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam
Kenmerk: P99/0810
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Z, belanghebbende
tegen
een uitspraak van de inspecteur der provinciale belastingen van de provincie Noord- Holland, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 12 maart 1999 (..).
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 29 januari 1999, betreffende de aan belanghebbende bij nota in rekening gebrachte leges ingevolge Hoofdstuk 8 van de Wet Milieubeheer ad ¦ 177.203.
Na bezwaar tegen deze legesheffing is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vermindering van de leges met ¦ 100.865 tot ¦ 76.338.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 21 april 2000 (..).
2. Verordening
Voor het onderhavige belastingjaar 1997 gold de Legesverordening 1995 Provincie Noord-Holland, welke is vastgesteld in de openbare vergadering van Provinciale Staten van 17 november 1994, nummer 84, en goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 17 november 1994, nummer 94.010012; laatstelijk gewijzigd voor wat betreft de Tarieventabel 1997 bij besluit van Provinciale Staten van 4 november 1996, nummer 78, bekendgemaakt op 22 november 1996 in het Provinciaal Blad, nummer 60.
Ingevolge artikel 1 van de Legesverordening worden onder de naam leges rechten geheven ter zake van het door of vanwege de provincie verlenen van diensten.
De bij de Legesverordening behorende en daarvan deel uitmakende Tarieventabel 1997 houdt in, voor zover hier van belang:
(..)
Hoofdstuk 2 Milieu en Water
A Het tarief bedraagt terzake van het in behandeling nemen van een aanvraag om:
(..)
4.1 een vergunning als bedoeld in Hoofdstuk 8 (Inrichtingen) van de Wet milieubeheer:
(..)
4 promille van de installatiekosten, berekend over elk naar boven op ¦ 1.000,- afgerond bedrag met een minimum van ¦ 3.400,-
en een maximum van ¦ 152.890,-
vermeerderd met:
(..)
Onder ‘installatiekosten’ wordt verstaan:
De totale investeringskosten, verminderd met de grondkosten en met de bouwkosten volgens de formule I=T - (G+B), waarin
I = installatiekosten
T = totale investeringskosten *
G = grondkosten *
B = bouwkosten *
* deze kosten hebben betrekking op de gehele inrichting of op dat deel of uitbreiding van de inrichting waarop de aanvraag om vergunning betrekking heeft en zijn exclusief BTW.
Ten aanzien van wat in dit verband wordt verstaan onder investeringskosten, grondkosten en bouwkosten, is de norm NEN 2631, 1e druk, van maart 1979, - Investeringskosten van gebouwen van toepassing, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. Het bedrag van de installatiekosten wordt door gedeputeerde staten vastgesteld aan de hand van een door de aanvrager over te leggen raming van kosten (voor nieuwe installaties), dan wel een opgaaf van de vervangingswaarde. Bij de opgaaf van de vervangingswaarde kan door gedeputeerde staten een accountantsverklaring worden verlangd.
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. Op 21 juli 1997 heeft belanghebbende op grond van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren een revisievergunning aangevraagd voor de gehele inrichting aan de a-weg te Z. De aard van de inrichting is daarin als volgt omschreven:
- op- en overslag van bulkgoederen van schip naar kade, van kade naar schip en van schip naar schip alsmede aan- en afvoer over de weg en over het spoor;
- het verkleinen van bulkgoederen;
- het zeven van bulkgoederen;
- kolenveredeling.
De vergunning is verleend op 22 januari 1998.
2 In de legesnota d.d. 3 september 1998 ad ¦ 177.203 is onder meer begrepen:
“ 4 promille van de installatiekosten:
X: drijfkranen ¦ 30,00 mln.
mobiele kranen ¦ 1,40 mln.
Overig ¦ 5,15 mln.
Y ¦ 6,71 mln.
Totaal installatiekosten ¦ 43,26 mln.
4 promille daarvan: ¦ 173.040,--
maximum volgens de tarieventabel ¦ 152.890,--“
3 Belanghebbende berekent voormeld onderdeel van de legesnota als volgt:
“ 4 promille van de installatiekosten:
berekend aan de hand van overzichten uit accountantsverklaringen en aan de hand van ramingen vanwege nog te plegen investeringen:
van X ad ¦ 6.296.229,-- = ¦ 25.185,--
van Yad ¦ 6.710.000,-- = ¦ 26.840,--
¦ 52.025,--“
Het legesbedrag wordt in die berekening in totaal ¦ 76.338 en is overigens niet in geschil.
3.4. Het verschil tussen de onder 3.2. en 3.3. vermelde berekening van het legesbedrag is uitsluitend gelegen in het al dan niet tot de installatiekosten rekenen van twee grote drijfkranen en van mobiele kranen, die door belanghebbende periodiek worden gehuurd van derden. Deze kranen zijn wel vermeld in de vergunningsaanvraag onder de omschrijving van installaties.
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil of de periodiek van derden gehuurde grote drijfkranen en mobiele kranen moeten worden gerekend tot de installatiekosten in de zin van de Legesverordening.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
Ter zitting is daaraan toegevoegd, zakelijk weergegeven:
1 namens belanghebbende:
Onder de milieuvergunning valt ook een strook water. Toch vallen schepen die aanleggen ook volgens verweerder niet onder de installatiekosten.
De drijvende en rijdende kranen worden alleen gehuurd als ze nodig zijn. Belanghebbende gebruikt voor de overslag van goederen ook andere hulpmiddelen.
Het beleid van de provincie leidt ertoe dat met betrekking tot dezelfde kranen bij alle huurders leges worden geheven.
2 namens verweerder:
Het bestemmingsplan a-haven is te dezen niet maatgevend, maar de Wet milieubeheer.
Het begrip inrichting volgens de Wet milieubeheer is omschreven op blz. 6 van de uitspraak op het bezwaarschrift. Installaties die gewoonlijk binnen een bepaalde begrenzing zijn opgesteld of afgemeerd zijn vergunningsplichtig. Voor het ontstaan van milieuschade is niet van belang of de kranen worden gehuurd of eigendom zijn. De onderhavige kranen maken onlosmakelijk deel uit van de inrichting waarvoor de vergunning wordt gevraagd.
De provinciale legesheffing voor vergunningen als de onderhavige is weliswaar per 1 januari 1998 afgeschaft, maar te dezen is het moment van het in behandeling nemen van de vergunningsaanvraag (in 1997) beslissend.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Gelet op de gedingstukken neemt het Hof als vaststaand aan dat het in behandeling nemen van de onderhavige vergunningsaanvraag mede betrekking had op de activiteiten welke worden verricht met behulp van de door belanghebbende van derden gehuurde drijvende en mobiele kranen, die met enige regelmaat binnen het bedrijf van belanghebbende aanwezig zijn.
6.2. Deze vaststelling is evenwel niet bepalend voor de maatstaf waarnaar de ter zake van die vergunningsaanvraag verschuldigde leges vervolgens moet worden berekend. Daartoe is enkel maatgevend hetgeen dienaangaande in de Legesverordening is bepaald.
6.3. Die heffingsmaatstaf dient duidelijk in de verordening te zijn omschreven. Voor teleologische interpretatie - met een beroep op de inhoud en strekking van de Wet milieubeheer - is daarbij geen plaats.
6.4. Ingevolge de onderwerpelijke Tarieventabel wordt het tarief, voor zover hier van belang, bepaald op 4 promille van de ‘installatiekosten’, welk begrip vervolgens wordt gedefinieerd als ‘totale investeringskosten’ (minus grond- en bouwkosten).
Onder investeren is naar algemeen spraakgebruik te verstaan het aanwenden voor de voortbrenging van kapitaalsgoederen c.q. het aanschaffen van duurzame activa..
Dat aan dit begrip in de Legesverordening een van het spraakgebruik afwijkende betekenis moet worden toegekend (bijvoorbeeld een die meer op de inhoud en strekking van de Wet milieubeheer is toegesneden), valt daarin niet te lezen, ook niet in de onder 2. hierboven geciteerde voetnoot en nadere omschrijving.
Met name valt daarin ook niet te lezen dat in de heffingsgrondslag wordt begrepen de kostprijs of vervangingswaarde van alle binnen het bedrijf van de vergunningsaanvrager gebruikte bedrijfsmiddelen.
6.5. Nu belanghebbende met betrekking tot de door haar van derden gehuurde bedrijfsmiddelen geen kosten heeft gemaakt voor de voortbrenging van kapitaalsgoederen c.q. voor het aanschaffen van duurzame activa, kunnen de investeringskosten - immers gemaakt door de verhuurder - niet in de heffingsgrondslag worden betrokken.
6.6. Het vorenstaande voert tot de slotsom dat het gelijk aan belanghebbende is.
Diens overige stellingen behoeven alsdan geen behandeling.
Voor dat geval staat tussen partijen vast dat de legesnota moet worden verminderd tot ¦ 76.338.
7. Proceskosten
Nu belanghebbende in het gelijk is gesteld, acht het Hof termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt het bedrag van de proceskosten gesteld op f 2.840 (A.1 en 3. = 2 punten; C. factor 2 ; f 710 per punt).
8. Beslissing
Het Hof:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van verweerder;
vermindert de bij wege van nota geheven leges tot ¦ 76.338;
gelast verweerder het gestorte griffierecht ad ƒ 85 aan belanghebbende te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van ƒ 2.840 en wijst de Provincie Noord-Holland aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 22 september 2000 door mrs. Schaap, Kwantes en Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Brands als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.