ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7673

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/2575
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Ballegooijen
  • A. Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en toepassing Nedeco-regeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2000 uitspraak gedaan in het beroep van X, belanghebbende, tegen de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, verweerder, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. Het beroep is behandeld ter zitting van 8 maart 2000. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van verweerder vernietigd, de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 100.069, en verweerder veroordeeld tot vergoeding van ƒ 710 aan proceskosten aan belanghebbende, alsook het griffierecht van ƒ 85 aan belanghebbende te vergoeden.

De zaak betreft de toepassing van de Nedeco-regeling, die van toepassing is op uitzendingen naar landen in Azië, waaronder Cyprus. Belanghebbende, werkzaam als service engineer, heeft in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting beroepskosten opgevoerd en heeft een beroep gedaan op de 35%-aftrek zoals beschreven in de Nedeco-regeling. De Belastingdienst heeft echter de beroepskosten gecorrigeerd en het belastbare inkomen vastgesteld op ƒ 100.281, wat leidde tot het indienen van bezwaar door belanghebbende.

Het Hof heeft geoordeeld dat de tekst van het besluit geen ruimte biedt om een basisloon in plaats van het genoten jaarloon als uitgangspunt te nemen voor de berekening van de 35%-aftrek. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende 131 dagen in het buitenland heeft verbleven en heeft het loon voor de toepassing van de Nedeco-regeling vastgesteld op ƒ 39.715, met een aftrek van ƒ 13.900. Het Hof heeft geconcludeerd dat het belastbare inkomen van belanghebbende met ƒ 212 moet worden verminderd, resulterend in een belastbaar inkomen van ƒ 100.069.

Uitspraak

99/2575
22 maart 2000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Achtste Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, verweerder, gedagtekend 1 juli 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
Het beroep is behandeld ter zitting van 8 maart 2000.
Beslissing
Het Hof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van verweerder;
vemindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 100.069;
veroordeelt verweerder tot vergoeding aan belanghebbende van ƒ 710 aan proceskosten en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; en
gelast verweerder het griffierecht ad ƒ 85 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende, geboren in 1949 en gehuwd, is als service engineer in loondienst werkzaam bij M BV te Y. In het onderhavige jaar is belanghebbende in het kader van zijn werkzaamheden uitgezonden naar het buitenland. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting heeft belanghebbende beroepskosten in aanmerking genomen tot een bedrag van ¦ 27.794, waarvan ¦ 2.507 betrekking heeft op het arbeidskostenforfait. Het resterende gedeelte ad ¦ 25.287 is door belanghebbende -in een bijlage bij de aangifte en onder verwijzing naar de Nedeco-regeling- als volgt gespecificeerd:
Totaal loon (inclusief vakantiegeld en vermindert met overhevelingstoeslag) ƒ 110.959
Af: Overwerk reizen (inclusief vakantiegeld en vermindert met overhevelingstoeslag) - 50.146
Af: Overwerk rest (inclusief vakantiegeld en vermindert met overhevelingstoeslag) - 7.239
Basisloon ƒ 53.574
Basis loon (151/366 x ƒ 53.574) ƒ 22.103
Bij: Overwerk - 50.146
ƒ 72.249
Als beroepskosten aftrekbaar 35% van ƒ 72.249 is ƒ 25.287.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 88.682.
2. Naar aanleiding van de aangifte heeft verweerder bij brief van 4 juni 1998 belanghebbende onder meer verzocht om opgave van de uitzendperioden en verzocht aan te geven naar welke landen hij is uitgezonden. Bij brief van 31 augustus 1998 heeft belanghebbende onder meer aangegeven dat hij -voor de toepassing van de Nedeco-regeling- 129 dagen (in afwijking van de in de bijlage bij de aangifte aangegeven 151 dagen) in het buitenland heeft verbleven. Bij de aanslagregeling is verweerder van de aangifte afgeweken en heeft hij de opgevoerde beroepskosten gecorrigeerd met ƒ 11.599. Bij de berekening van het loon voor toepassing van de Nedeco-regeling heeft verweerder als grondslag genomen het genoten jaarloon verminderd met overhevelingstoeslag (in totaal ƒ 110.959) en is hij uitgegaan van een verblijf in het buitenland gedurende 129 dagen en een jaar van 366 dagen. De aftrek is berekend op 35% van ƒ 39.108 is ƒ 13.688. Verweerder heeft het belastbare inkomen van belanghebbende voor het onderhavige jaar vastgesteld op ƒ 100.281. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor genoemde correctie. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag gehandhaafd. In geschil is tot welk bedrag belanghebbende recht heeft op aftrek ingevolge de Nedeco-regeling.
4. Belanghebbende is van mening dat de inkomsten uit overwerk die betrekking hebben op de periode van uitzending, onderdeel uitmaken van de grondslag voor de berekening van het loon in het kader van de toepassing van de Nedeco-regeling, hetgeen door verweerder wordt bestreden. Ter zake heeft verweerder nog opgemerkt dat hij de door belanghebbende berekende inkomsten uit overwerk niet aannemelijk acht, gelet het grillige verloop van het uurloon ter zake van het overwerk (van ƒ 7,65 tot ƒ 81,70). Voorts stelt verweerder zich thans op het standpunt dat het aantal dagen dat belanghebbende voor de toepassing van de Nedeco-regeling in het buitenland heeft verbleven, niet 129 maar 121 dagen bedraagt. Daarbij heeft hij in aanmerking genomen dat de reis die belanghebbende van 6 november 1996 tot en met 22 november 1996 naar Guyana heeft gemaakt, niet 15 dagen beslaat (zoals weergegeven in belanghebbendes opgave van 31 augustus 1998) maar 17 dagen. Voorts is verweerder van mening dat de Nedeco-regeling niet van toepassing is op de 10-daagse reis naar Cyprus (van 21 augustus 1996 tot en met 30 augustus 1996) aangezien Cyprus niet voorkomt in de limitatieve opsomming onder punt 1.3 onderdeel c, van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 17 januari 1995, nr. IFZ 94/1042, BNB 1995/84 (hierna: de Nedeco-regeling).
5. Op grond van 1.5 van de Nedeco-regeling dient het loon waarover de 35%-aftrek wordt berekend, als volgt te worden berekend:
aantal verblijfsdagen in het buitenland x genoten jaarloon.
365 of 366 dagen
De uitkomst van deze berekening is het loon, ontvangen ter zake van de uitzending, als bedoeld in punt 1.9. van de Nedeco-regeling. Naar het oordeel van het Hof biedt de tekst van het besluit geen ruimte om, zoals belanghebbende verdedigt, in plaats van het genoten jaarloon, een zogenaamd basisloon -wat daar ook van zij- als uitgangspunt te nemen en vervolgens het quotiënt daarop los te laten en de uitkomst van deze breuk te vermeerderen met de inkomsten uit overwerk die betrekking hebben op de periode van uitzending.
6. Ingevolge punt 1.3 van de Nedeco-regeling vindt zij onder meer toepassing op uitzendingen naar één van de landen van Azië. Cyprus behoort, naar algemeen bekend is, tot één van de landen van Azië. Dit is bevestigd in punt 7.1 van de aanvulling op de Nedeco-regeling, vastgelegd in het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 29 mei 1998, nr. IFZ 98/390M, BNB 1998/236, alsmede de bijlage op dit besluit. Nu verweerder voorts niet heeft weersproken dat belanghebbende 10 dagen naar Cyprus is uitgezonden, is het Hof van oordeel dat de Nedeco-regeling ook van toepassing is op de reis naar Cyprus. Het Hof bepaalt de verblijfsdagen van belanghebbende in het buitenland ingevolge de Nedeco-regeling derhalve op (121+10=)131.
7. Gelet op het vorenoverwogene stelt het Hof het loon voor de toepassing van de Nedeco-regeling vast op ƒ 39.715 (131 dagen gedeeld door 366 dagen vermenigvuldigd met ƒ 110.959) en de aftrek ingevolge de Nedeco-regeling op ƒ 13.900. Er is reeds aftrek verleend voor ƒ 13.688 door verweerder zodat het belastbaar inkomen alsnog met ƒ 212 moet worden verminderd. Het belastbare inkomen van belanghebbende dient derhalve te worden vastgesteld op ƒ 100.069.
8. Het Hof acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt het bedrag van de proceskosten gesteld op ƒ 710, uitgaande van het bedrag van ƒ 710 vermenigvuldigd met de factor 1 voor proceshandelingen en factor 1 wegens het gewicht van de zaak.
De uitspraak is gedaan op 22 maart 2000 door mr. Van Ballegooijen, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Koning als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van dit proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Vervanging
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor zowel de belanghebbende als de verweerder ƒ 150.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.