99/01759
26 april 2000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 8 juni 1999 gericht tegen de uitspraak van verweerder met dagtekening 18 mei 1999 betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f.62.055 en is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep, dat is aangevuld bij schrijven van belanghebbende van 14 september 1999 strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van negatief f.4.315.
Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak; subsidiair wordt geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f.31.558.
Ter zitting van 15 maart 2000 zijn verschenen belanghebbende en mr namens verweerder. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. Belanghebbende heeft voorts bij zijn pleitnota nog twee bijlagen overgelegd. Verweerder heeft van deze bijlagen kennis kunnen nemen en heeft zich erover kunnen uitlaten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Voor het onderhavige jaar deed belanghebbende aangifte van een belastbaar inkomen van negatief f.4.315. Hij genoot winst uit onderneming uit de vennootschap onder firma A en uit B Administratiekantoor v.o.f..
2.2. Firma A hield zich bezig met de import van produkten. Belanghebbende is per 17 juli 1996 uit de firma getreden waarna de andere vennoot de onderneming heeft voortgezet als eenmanszaak.
2.3. Per 1 januari 1991 heeft belanghebbende met zijn echtgenote v.o.f. B overgenomen; van de overname waren enige cliënten uitgezonderd, waaronder C en B.V. D van welke vennootschap C voornoemd tot 5 juli 1996 directeur/enig aandeelhouder was. Omstreeks 1992 heeft de echtgenote van belanghebbende haar activiteiten ten behoeve van deze vennootschap onder firma beëindigd en is belanghebbende de enige gerechtigde tot de winst van de v.o.f.
In 1994 heeft B de cliënten C en D B.V. alsnog overgedragen aan belanghebbende.
2.4. Per 1 mei 1995 is opgericht de maatschap E. In deze maatschap heeft belanghebbende de tot en met 30 april 1995 door hem uitgeoefende B Administratiekantoor v.o.f. ingebracht.
2.5. De winst van belanghebbende in 1996 bestond uit zijn aandeel in de winst van firma A en uit het aandeel van B Administratiekantoor v.o.f. in de winst van de maatschap E.
2.6. In een bijlage bij de aangifte inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende het volgende vermeld.
‘Door mij werd in 1996 een bedrag ad f 65.000 ontvangen terzake van "finders fee".
Een mijner clienten wilde zijn onroerend goed BV verkopen. Ik heb deze verkoopopdracht
doorgegeven aan F BV.
F B.V. heeft de aandelen verkocht en daarvoor haar courtage aan opdrachtgever in
rekening gebracht.
Met verkoopaktiviteiten heb ik verder geen bemoeienis gehad.
De "finders fee" werd aan mij betaald door de koper van de aandelen. Deze koper is
geen relatie van mij.
Wel heb ik in opdracht van mijn client enkele werkzaamheden verricht zoals als
gemachtigde van mijn client de aandelenoverdracht ondertekenen bij de notaris.
Hiervoor heb ik mijn uren x uurtarief aan client in rekening gebracht.
Aangezien dit tipgeld geen inkomen is, heb ik dat dan ook niet op mijn aangifte
inkomstenbelasting 1996 vermeld.
Het is dan ook uitsluitend voor de goede orde, dat ik u meedeel, dat ik dit bedrag
ontvangen heb.’
2.7 Het kantoor van belanghebbende verrichtte werkzaamheden voor D B.V. welke
bestonden uit huurincasso, geldbeheer, het voeren van de financiële administratie, het opstellen van jaarrekeningen en het doen van aangiften. Voorts verzorgde het kantoor de aangiften inkomstenbelasting van C.
2.8. Het hiervoor onder 2.6. vermelde bedrag van f.65.000 is met valutadatum 3 augustus 1996 gestort op de privé bankrekening van belanghebbende. Op het betreffende dagafschrift van de bankrekening is vermeld dat het bedrag afkomstig is van rekeningnummer 00.00.00.000 ten name van G B.V., a-weg, te b. Voorts is toegevoegd: "vlgs afbpr".
2.9. In een brief aan verweerder d.d. 5 november 1997 heeft belanghebbende onder meer het volgende vermeld:
‘De financiële en fiskale problemen van mijn cliënt zowel in persoon als DGA, als zakelijk in
de vorm van de besloten vennootschap BV D had, valt
weliswaar buiten de vraagstelling van uw brief 21 oktober 1997, maar moet wel gemeld
worden om de achtergrond te kennen.
De hele transaktie was een reddingsaktie. Evt. kunt U informatie opvragen bij uw collega
Y van de belastingdienst Ondernemingen te W
Mijn reguliere werkzaamheden voor D B.V. waren huurincasso, geldbeheer, het voeren
van de financiële administratie en alles wat daar bij hoorde, opstellen van jaarrekeningen,
het doen van aangiftes BTW en vennootschapsbelasting.
In 1995 kwamen daar werkzaamheden voor de verkoop van de in 1e instantie het binnen
D BV staande onroerend goed bij. Hierin kon ik niet op verantwoorde wijze slagen.
Verkoop van het onroerend goed was ook geen oplossing voor mijn cliënt, immers hij
hield als DGA nog steeds een schuld aan zijn eigen BV van f 1.300.000.
Binnen de BV stond er een akute VPB-schuld van f.260.000, een latente VPB-schuld van
rond f 400.000 en een in snel tempo naderende dividendbelastingschuld van ruim
f 400.000, als de aandeelhouder zijn schuld aan D B.V. niet zou inlossen en die schuld
als uitdeling beschouwd zou gaan worden. Ik had mijn cliënt daarvoor al vele malen
gewaarschuwd. Hij wist dat dan ook, wilde van de ellende af en beloofde mij een finders
fee van 5% als ik zou slagen in de verkoop van de aandelen voor f 1.300.000.
De verkoopopbrengst moest dan rechtstreeks D B.V. in ter algehele aflossing van de
rekening-courant schuld. Bovendien moest er een garantie van koper komen, dat zij
schuld aan vennootschapsbelasting zou betalen. Ik had dat immers al met belastingdienst
W afgesproken en dat was ook de reden, waarom belastingdienst W niet tot inkasso dmv executie overging.
Die verkoop kon ik zelf niet behartigen omdat ik daar totaal geen kennis en ervaring voor
heb. Ik heb dat dus in handen gegeven aan een specialist op dat gebied, namelijk F B.V.
Deze F B.V. zit in een circuit van onroerend goed
handelaren, waar ik absoluut niet tussen kon komen.
Wat potentiële kopers zoal moesten hebben, waren kopieën huurkontrakten, exploitatie-
overzichten, fiscale stand van zaken, kortom alles, wat de waarde van de aandelen kon
bepalen. Met dit werk heb ik mij bezig gehouden en dat als "werkzaamheden inzake
verkoop" gedeklareerd aan mijn cliënt.
Toen F B.V. slaagde in het vinden van een koper, moest ik nog een overnamebalans maken
en -als gemachtigde van mijn cliënt- de aandelen overdragen en dat is ook gebeurd. Bij die
overdracht kreeg ik o.m. de garantie van koper, dat zij de schuld vennootschapsbelasting
ging betalen. Ook had ik het daarheen gestuurd, dat koper de mij toegezegde finders fee
betaalde, en niet mijn cliënt.’
2.10. In 1994 had D B.V. een beleggingspand in .. gekocht. De reden voor deze aankoop was de aanwezigheid van een vervangingsreserve op de balans van de vennootschap welke uiterlijk ultimo 1994 diende te worden benut.
Belanghebbende heeft in verband met deze aankoop in 1994 f.40.000 ontvangen op zijn privé bankrekening.
2.11. Bij de aanslagregeling heeft verweerder vragen gesteld aan belanghebbende over geldleningen in verband met de eigen woning, de finders fee ad f.65.000 en de afwaardering van de voorraad van firma A. Na de beantwoording van de vragen door belanghebbende is het aangegeven inkomen ad negatief f.4.315 als volgt gecorrigeerd:
hogere winst firma A f.30.432
hogere winst B Administratiekantoor f.32.500
geen buitengewone lasten aftrek f. 3.048
geen giftenaftrek f. 390.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft verweerder de correctie ‘hogere winst firma A" ongedaan gemaakt en vervolgens met een beroep op interne compensatie de aanslag gehandhaafd.
3. Geschil
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het door belanghebbende in 1996 ontvangen bedrag ad f.65.000 terecht in zijn belastbare inkomen is begrepen. Voorts is in geding of beroep op interne compensatie is toegelaten.
4. Standpunten van partijen
Hiervoor verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Ter zitting is daaraan -zakelijk weergegeven- nog het volgende toegevoegd.
door belanghebbende
Mijn cliënt C had mij weliswaar een fee toegezegd maar de man had niets. Ik dacht toen: dat is wel leuk maar dat moet ik maar meteen weer vergeten. De aandelentransactie heeft lang geduurd. De koper bood eerst minder dan f.1.300.000. Uiteindelijk is dat bedrag toch overeengekomen. Daarvan moest f.30.000 af voor de bemiddelaar. Mijn opdracht luidde om f.1.300.000 te krijgen voor de aandelen D B.V.
Ik heb wel tegen de koper van de aandelen gezegd dat C mij een fee had toegezegd van 5% van de koopprijs.
Van G B.V. had ik nog nooit gehoord. Pas achteraf, nadat ik het bedrag van f.65.000 had ontvangen, heb ik vernomen dat deze vennootschap behoorde tot een conglomeraat van vennootschappen van de koper van de aandelen.
Op het dagafschrift staat inderdaad een toevoeging die gelezen moet worden als ‘volgens afspraak’ maar daar weet ik niets van.
namens verweerder
Dezerzijds zijn er inderdaad vergissingen gemaakt in de correspondentie met belanghebbende maar van opzet is daarbij geen sprake geweest. Ik heb vorige week nog geprobeerd de problemen met belanghebbende op te lossen tijdens een gesprek op de eenheid. Ik begrijp nu, na kennisneming van de pleitnota, dat dit niet is gelukt.
Ik heb de mogelijkheid om na de bezwaarprocedure een ander primair standpunt in te nemen. Belanghebbende heeft daarop kunnen reageren in het beroepschrift en nu ter zitting.
Ik kan het betoog van belanghebbende over de sociale gevolgen van mijn standpunt volgen en heb daar begrip voor maar dit is niet relevant voor de vraag of het bedrag van f.65.000 kan worden belast.
Ik acht het vreemd dat een voor belanghebbende onbekende vennootschap het privé bankrekeningnummer van belanghebbende kent. Opvallend is ook de vermelding ‘volgens afspraak’. Dat roept bij mij toch het beeld op dat de betreffende bate niet geheel uit de lucht is komen vallen.
In 1994 is sprake van een vergelijkbare situatie. D B.V. moest de vervangingsreserve benutten. Aan belanghebbende is toen gevraagd uit te zien naar een geschikt pand. Ook toen heeft belanghebbende een derde benaderd. Uiteindelijk is eind 1994 een pand gekocht. Belanghebbende trad bij het transport op als gemachtigde en ook toen heeft belanghebbende van de verkoper een finders fee ontvangen.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. In artikel 7 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is bepaald: winst is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit onderneming.
5.2. Zowel D B.V. als C zijn, en waren dat ook in het onderhavige jaar, cliënt van de onderneming welke voor rekening van belanghebbende wordt gedreven. Voor deze cliënten verrichtte belanghebbendes onderneming veelsoortige werkzaamheden op het gebied van de zakelijke dienstverlening. Eind 1994 heeft belanghebbende tevens bemoeienis gehad bij de aankoop van een onroerend goed door D B.V. In het kader van de normale uitoefening van zijn onderneming heeft belanghebbende aan C geadviseerd om ter oplossing van zijn Nederlandse fiscale problemen zijn aandelen D B.V. te verkopen teneinde met de verkoopopbrengst zijn schuld aan D B.V. af te lossen.
Vaststaat dat C aan belanghebbende heeft toegezegd dat hem een finders fee van 5 procent van de opbrengst van de aandelen D B.V. zou toekomen indien belanghebbende erin zou slagen een koper voor deze aandelen te vinden. Belanghebbende is er, door tussenkomst van een derde/deskundige, in geslaagd een koper te vinden voor de aandelen D B.V. en de aandelen zijn op 5 juli 1996 overgedragen aan de koper, waarbij belanghebbende is opgetreden als gemachtigde van C.
5.3. Belanghebbende heeft in het kader van zijn onderneming diverse werkzaamheden verricht in verband met de aandelenoverdracht voor welke werkzaamheden hij declaraties heeft verzonden aan D B.V.
Nadat de koper was gevonden heeft belanghebbende nog een overnamebalans opgesteld.
5.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.9. is vermeld: ‘Ook had ik het daarheen gestuurd, dat koper de mij toegezegde finders fee betaalde, en niet mijn cliënt.’ en de vermelding op het dagafschrift waarop het bedrag ad f.65.000 is bijgeschreven op de rekening van belanghebbende, te weten ‘vlgs afbpr’, waarvoor ook volgens belanghebbende moet worden gelezen ‘volgens afspraak’, een en ander in onderlinge samenhang bezien, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende de koper van de aandelen D B.V. ertoe heeft weten te bewegen de door C toegezegde finders fee aan belanghebbende te betalen.
Gesteld noch gebleken is dat de koper van de aandelen D B.V. niet een onafhankelijke derde is geweest. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende een derde/deskundige heeft ingeschakeld om een koper voor de aandelen te zoeken. Niet aannemelijk is dat een onafhankelijke koper aan belanghebbende de finders fee zou betalen anders dan in het kader van belanghebbendes bemoeienis bij het geheel van werkzaamheden dat is verricht om een koper te vinden voor de aandelen D B.V. van belanghebbendes cliënt C.
5.5. Al hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, leidt het Hof tot het oordeel dat de door belanghebbende verrichte werkzaamheden om een koper voor de aandelen D B.V. te vinden, van welke omvang deze ook geweest mogen zijn, hebben plaatsgevonden binnen de normale uitoefening van zijn onderneming en dat derhalve het bedrag van f.65.000 moet worden gerekend tot de voordelen in de zin van voornoemd artikel 7 en dus tot de winst uit onderneming van belanghebbende.
5.6. Verweerder heeft zich in de bezwaarprocedure beroepen op interne compensatie en de aanslag gehandhaafd waarbij de correctie wegens hogere winst uit firma A ongedaan is gemaakt. Naar het oordeel van het Hof is er geen rechtsregel die het verweerder niet zou toestaan de aanslag te handhaven met een beroep op interne compensatie. Voor dat geval is de aanslag eerder te laag dan te hoog vastgesteld.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de bestreden uitspraak.
De uitspraak is vastgesteld op 26 april 2000 door mrs Smit, Van Ballegooijen en Hartman, in tegenwoordigheid van mr Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.