ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7642

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/0666
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Schaap
  • A. Kwantes
  • R. Rensema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en omkering van de bewijslast bij niet ingediende aangifte

In deze zaak gaat het om een belastingaanslag die is opgelegd aan de belanghebbende, directeur en enig aandeelhouder van twee besloten vennootschappen, voor het jaar 1995. De inspecteur heeft het belastbare inkomen ambtshalve vastgesteld op fl. 200.000, gebaseerd op de stelling van de belanghebbende in een civiele procedure dat hij privémiddelen heeft afgelost op een schuld in rekening-courant aan een van zijn vennootschappen. De belanghebbende heeft geen aangifte gedaan en reageerde niet op vragen van de inspecteur in de bezwaarfase. Het Hof oordeelt dat de omkering van de bewijslast van toepassing is, omdat de belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de aanslag onjuist is.

De procedure begon met een beroepschrift dat op 1 maart 1999 werd ingediend tegen de uitspraak van de Belastingdienst, die de aanslag had opgelegd. De belanghebbende stelde dat zijn belastbare inkomen nihil was, maar de inspecteur handhaafde de aanslag. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de belanghebbende niet had gereageerd op verzoeken om informatie en dat hij niet de vereiste aangifte had gedaan. Het Hof concludeert dat de inspecteur niet willekeurig heeft gehandeld bij het vaststellen van het belastbare inkomen en dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de aanslag te hoog was.

Het Hof vernietigt de uitspraak van de Belastingdienst dat de belanghebbende niet-ontvankelijk was in zijn bezwaar, maar verklaart het bezwaar ongegrond en handhaaft de aanslag. Tevens wordt de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 mei 2000.

Uitspraak

99/0666
19 mei 2000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P verweerder.
Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 1 maart 1999 (..)
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 21 januari 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen voor het jaar 1995 .
De aanslag werd berekend naar een belastbaar inkomen van f 200.000.
Het bezwaar tegen de aanslag is bij de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vermindering van de aanslag tot nihil.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 14 april 2000 zijn verschenen (..).
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende was directeur en enig aandeelhouder van een tweetal besloten vennootschappen, te weten X Transport B.V. (hierna: Transport BV) en X Trading B.V. (hierna: Trading BV).
2.2. Per 1 maart 1995 is A als directeur van Transport BV ingeschreven. Belanghebbende was voornemens zijn aandelen in Transport BV aan A over te dragen. De activiteiten van Transport BV zijn voortgezet door Trading BV.
2.3. Transport BV had in 1995 grote belastingschulden, waaronder ¦ 541.270 wegens aanslagen loonheffing. Op 30 augustus 1995 heeft de ontvanger van de Belastingdienst Ondernemingen P executoriaal derdenbeslag onder belanghebbende gelegd omdat belanghebbende blijkens de laatst ingediende aangifte voor de vennootschapsbelasting op 31 december 1993 een schuld in rekening-courant jegens Transport BV had van ¦ 145.435.
2.4. Belanghebbende heeft zich verzet tegen voormeld beslag met de stelling dat de schuld in rekening-courant op 30 augustus 1996 was omgebogen in een vordering in rekening-courant. De toenmalige accountant heeft dit in een brief van 4 februari 1997 (bijlage 1 bij het verweerschrift) als volgt toegelicht:
"Per 31 december 1995 bedroeg deze schuld 228.635
Door de heer X zijn in 1995 in privé schulden van de vennootschap
voldaan voor een totaal bedrag van 202.175
Per 31 december 1995 bedroeg de schuld van de heer X aan de
BV derhalve 26.460
Vanaf 1 januari 1996 en vóór 30 augustus 1996 zijn door de heer X
in privé schulden van de vennootschap voldaan voor een totaal bedrag van 78.098
Op 30 augustus 1996 had de heer X derhalve een vordering op de
vennootschap van 51.638 "
2.5. Belanghebbende heeft zijn aandelen in Trading BV op 11 september 1997 verkocht aan B, handelend namens de Stichting C, voor een bedrag van ¦ 460.000. De koopsom werd voldaan door het overnemen door de Stichting C van belanghebbendes schuld in rekening-courant aan Trading BV. Op 11 november 1997 is Trading BV gefailleerd. De curator heeft voormelde aandelentransactie wegens haar Paulianeuze karakter vernietigd. In de loop van 1998 heeft belanghebbende een schikking getroffen met de curator, waarbij hem tegen betaling van ¦ 30.000 algehele kwijting is verleend voor de schuld in rekening-courant aan Trading BV.
Op 27 april 1999 is het faillissement van Trading BV opgeheven wegens gebrek aan baten. Van haar openstaande belastingschulden is circa ¦ 426.000 onbetaald gebleven.
2.6.1. Aan belanghebbende is op 26 februari 1996 een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 en vermogensbelasting 1996 uitgereikt. Op zijn verzoek is uitstel van inlevering verleend tot 1 maart 1997. Op 4 april 1997 is een aanmaning verzonden en op 2 juni 1997 een herinnering. Belanghebbende heeft daarop niet gereageerd.
2.6.2. Met dagtekening 30 mei 1998 heeft verweerder aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 opgelegd naar een geschat belastbaar inkomen van ¦ 200.000. Aan die schatting lag ten grondslag de inhoud van de onder 2.4. vermelde brief volgens welke belanghebbende in 1995 ¦ 202.175 in privé had afgelost op zijn rekening-courantschuld aan Transport BV.
2.6.3. Belanghebbende heeft op 30 juni 1998 een bezwaarschrift ingediend (bijlage 3 bij het verweerschrift) waarbij het aangiftebiljet was gevoegd, vermeldend een belastbaar inkomen van nihil.
2.6.4. Bij brief van 25 november 1998 heeft verweerder inlichtingen gevraagd aan belanghebbende. Omdat een reactie uitbleef heeft verweerder op 6 januari 1999 een herinnering gezonden, waarbij belanghebbende erop is gewezen dat het wederom uitblijven van een reactie tot "omkering van de bewijslast" zou leiden. Toen belanghebbende wederom niet reageerde heeft verweerder belanghebbende op 21 januari 1999 niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. De aanslag is daarbij gehandhaafd.
2.7. Op 20 oktober 1999 en 16 november 1999 heeft overleg plaatsgevonden tussen belanghebbendes gemachtigde en verweerder. Bij brief van 19 november 1999 heeft verweerder de daarbij gemaakte afspraken weergegeven, onder meer inhoudende dat belanghebbende uiterlijk op 31 januari 2000 een compleet overzicht zou verstrekken van de diverse rekening-courantverhoudingen in 1995 tussen belanghebbende, Transport BV en Trading BV. Daarop is geen reactie ontvangen.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of het belastbare inkomen terecht op ¦ 200.000 is vastgesteld.
4. Standpunten van partijen
Voor de motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van dit geding.
Ter zitting is daaraan toegevoegd, zakelijk weergegeven:
namens belanghebbende:
De procedure bij de rechtbank inzake het derdenbeslag loopt nog steeds.
De datum waarop de activiteiten van Transport BV zijn overgedragen aan Trading BV is mij niet bekend. Volgens mij heeft Trading BV alleen alle activa van Transport BV overgenomen. Omdat Trading BV met dezelfde crediteuren had te maken als Transport BV, heeft Trading BV schulden van Transport BV betaald. Dat is volgens de toenmalige accountant geboekt als een opname in rekening-courant door belanghebbende bij Trading BV en als een aflossing van belanghebbendes rekening-courantschuld bij Transport BV; de feitelijke betalingen vonden deels per bank en deels per kas plaats.
Er is sprake van willekeur doordat verweerder een uitdeling van ¦ 200.000 stelt.
Voor omkering van de bewijslast is geen plaats nu in oktober en november 1999 alle gevraagde informatie is verstrekt.
Bij de Paulianeuze verkoop van de aandelen in Trading BV ben ik niet betrokken geweest.
De fiscus heeft beslag gelegd op het huis van belanghebbende.
door verweerder:
Ik erken dat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. De aanslag dient wel in stand te blijven. Belanghebbende en de BV’s hebben vanaf 1993 geen aangiften meer ingediend.
Ik heb van belanghebbende een stapel facturen ontvangen, maar daaruit valt geen conclusie te trekken. Kennelijk zijn er rekeningen van Transport BV door Trading BV betaald, maar dat doet aan mijn conclusie niets af. Belanghebbende heeft de gevraagde inlichtingen niet verstrekt. Bij de bespreking in november 1999 zijn geen stukken overgelegd.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Aan belanghebbende is een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 opgelegd naar een geschat belastbaar inkomen van ¦ 200.000. Niet is gesteld of gebleken dat verweerder daarbij enige toelichting heeft verstrekt. Bij zijn bezwaarschrift heeft belanghebbende het eerder niet ingediende aangiftebiljet gevoegd met uitsluitend enige vermeldingen van ‘nihil’ en met de stelling dat zijn belastbare inkomen over 1995 nihil is geweest en dat de negatieve inkomsten uit eigen woning en verdere fiscaal relevante posten in de aangifte van zijn echtgenote over 1995 zijn opgenomen.
Nu verweerder de bestreden aanslag niet had gemotiveerd, kunnen ook geen strenge eisen aan de motivering van het daartegen gerichte bezwaar worden gesteld (vergelijk Hoge Raad 29 september 1999, nr. 34 822, BNB 2000/76, onder 3.5.).
Derhalve kan niet worden gezegd dat aan het summiere bezwaarschrift de volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht vereiste motivering ontbreekt.
Verweerder heeft belanghebbende daarom, naar hij ter zitting ook heeft erkend, ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
5.2.1. Belanghebbende heeft het hem uitgereikte aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995, ook na aanmaning en herinnering, niet ingediend. Belanghebbende heeft aldus niet de vereiste aangifte gedaan.
De toezending van de aangifte als bijlage bij het bezwaarschrift, nadat reeds een aanslag was opgelegd, kan niet als het doen van de vereiste aangifte worden aangemerkt.
5.2.2. Na de indiening van het bezwaarschrift heeft verweerder een en andermaal inlichtingen gevraagd aan belanghebbende, waarbij hij is gewezen op de gevolgen van het niet verstrekken daarvan. Belanghebbende heeft daarop in het geheel niet gereageerd.
5.2.3. Het onder 5.2.1. en 5.2.2. brengt ingevolge artikel 29, eerste én tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen mede dat belanghebbendes beroep wordt afgewezen, tenzij gebleken is - dat wil zeggen: door belanghebbende overtuigend is aangetoond - dat en in hoeverre de aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd.
5.3. De vorenbedoelde sanctie neemt niet weg dat de verweerder de ambtshalve opgelegde aanslag niet naar willekeur mag vaststellen en deze moet baseren op een redelijke schatting van belanghebbendes belastbare inkomen.
Dienaangaande heeft verweerder verwezen naar de uitlatingen van belanghebbendes toenmalige accountant inzake de aflossing in 1995 door belanghebbende in privé van ¦ 202.175 op zijn schuld in rekening-courant aan Transport BV. Belanghebbende heeft dienaangaande nadien gesteld dat voormelde aflossing is geschied met aan Trading BV onttrokken middelen, waartegenover een schuld in rekening-courant aan Trading BV is ontstaan. Nu geen gegevens zijn verstrekt omtrent het verloop van de onderlinge rekeningen-courant, ondanks vragen van verweerder (zie 2.7.), en belanghebbende in privé niet over middelen bleek te beschikken om zijn schuld in rekening-courant aan Trading BV af te lossen, heeft verweerder in redelijkheid kunnen aannemen dat belanghebbende in 1995 ¦ 200.000 aan de door hem beheerste vennootschappen heeft onttrokken en dat dit bedrag als een belaste uitdeling van winst tot zijn belastbare inkomen moest worden gerekend. Van een willekeurige of onredelijke schatting kan onder de vastgestelde omstandigheden niet worden gesproken.
5.4. Belanghebbende is er naar ‘s Hofs oordeel niet in geslaagd overtuigend aan te tonen dat of in hoeverre de aanslag onjuist is. Belanghebbendes stelling dat hij in 1995 een uit privémiddelen betaalde aflossing van ¦ 202.175 heeft gefinancierd met een lening in rekening-courant van Trading BV, is niet met bewijsmiddelen gestaafd. Voor zover hij door overlegging van een briefwisseling met de curator bewijs heeft geleverd voor het bestaan van een schuld van belanghebbende aan Trading BV, blijkt daaruit onvoldoende dat die schuld onmiddellijk samenhangt met voormelde aflossing van ¦ 202.175. Nu uit die briefwisseling voorts blijkt dat belanghebbende in privé nagenoeg niet over middelen beschikte om zijn schuld aan Trading BV af te lossen en evenmin is gebleken dat hij in 1995 wél tot aflossing in staat was, kan aan het boeken van een schuld in rekening-courant evenmin het overtuigende bewijs worden ontleend dat het bedrag daarvan niet als een bewuste uitdeling van winst tot het belastbare inkomen is te rekenen.
5.5. Belanghebbendes aanbod aan het slot van zijn pleitnota om zijn stellingen nader, speciaal door middel van getuigen (in het bijzonder de voormalige accountant), te bewijzen, is onvoldoende geconcretiseerd en wordt daarom door het Hof gepasseerd.
5.6. Het vorenstaande voert tot de slotsom dat de aanslag in stand blijft.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar, acht het Hof termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt het bedrag van de proceskosten gesteld op f 2.840 (A.1 en 3. = 2 punten; C. factor 2 ; f 710 per punt).
7. Beslissing
Het Hof
vernietigt de uitspraak van verweerder en verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar;
verklaart het bezwaar ongegrond en handhaaft de aanslag;
veroordeelt verweerder tot vergoeding aan belanghebbende van f 2.840 aan proceskosten en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;
gelast verweerder het betaalde griffierecht ad f 85 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 19 mei 2000 door Mrs. Schaap, Kwantes en Rensema, in tegenwoordigheid van Mr. Brands als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.