99/1937
9 mei 2000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen de uitspraak, gedagtekend 10 mei 1999, van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Amsterdam 1, verweerder, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 april 2000.
BESLISSING
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak,
- handhaaft de aanslag,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van ƒ 710 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen en
- gelast verweerder het betaalde griffierecht ad ƒ 85 aan belanghebbende te vergoeden.
GRONDEN
1. Nu niet in geschil is dat het bezwaarschrift tegen de aanslag op de laatste dag van de termijn waarbinnen bezwaar kon worden aangetekend ter post is bezorgd en vaststaat dat dit geschrift de volgende dag door verweerder is ontvangen, is het bezwaar tijdig ingediend. Verweerder heeft derhalve ten onrechte het bezwaar in de thans bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het niet tijdig is ingediend. Het Hof zal de uitspraak om die reden vernietigen.
2.1. Belanghebbende is werkzaam als redacteur, televisieomroeper en presentatator. De redactiewerkzaamheden verricht hij in dienstbetrekking bij A, voor welke organisatie hij tevens omroep- en presentatiewerkzaamheden verricht.
2.2. Voorts verricht belanghebbende werkzaamheden in het kader van zijn onderneming " (..)", welke onderneming is ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel en waarvoor een omzetbelastingnummer is uitgereikt. Deze werkzaamheden bestaan uit het geven van presentaties, het openen van winkels, het inspreken van radiojingles en commercials, het schrijven van columns in tijdschriften, alsmede het verlenen van medewerking aan diverse televisieprogramma’s.
2.3. Tot de stukken behoren afschriften van 3 "uitnodigingen" door A, alle gedagtekend op 5 februari 1997, waarbij belanghebbende wordt uitgenodigd zijn medewerking te verlenen aan in 1996 op te nemen dan wel uit te zenden televisieprogramma’s. De medewerking betreft het fungeren als omroeper. Op de uitnodiging wordt het aantal te werken dagen vermeld, variërend van 5 tot 7 per maand, alsmede dat eventuele verschuldigde loonbelasting en premies sociale verzekeringswetten in mindering worden gebracht op het honorarium. De met betrekking tot deze inkomsten door A verstrekte jaaropgave vermeldt een loon van ƒ 53.096, waarop ƒ 23.435 aan loonheffing is ingehouden.
2.4. Tot de stukken behoort een afschrift van een brief van A, gericht aan het Gerechtshof en gedagtekend 17 februari 1999, waarin onder meer het volgende wordt vermeld:
"(...) gebruikelijk dat de programma’s worden aangekondigd door omroepers. Hun taak bestaat voornamelijk uit het geven van het programma overzicht, alsmede uit het geven van een korte samenvatting van de volgende programma’s. De tekst, die door de omroeper wordt voorgelezen, wordt door hemzelf geschreven.
Aangezien een groot deel van de (...) omroepers ook andere activiteiten binnen de televisiewereld verricht, is het niet mogelijk om bijvoorbeeld de omroepers op een vaste dag in te plannen, of om uit te gaan van een vastgesteld aantal omroepdagen. Dit is de reden dat met omroepers overeenkomsten worden afgesloten van een of enkele dagen. Veelal worden deze overeenkomsten mondeling aangegaan en volgt per maand achteraf een schriftelijke recapitulatie van het aantal uren, gedurende welke werkzaamheden zijn verricht.
Meneer X is sedert 19(..) als omroeper voor A werkzaam op basis van de hierboven geschetste regeling. Hieruit voortvloeiend heeft hij vanaf omstreeks 19(..) ook als presentatator/producent werkzaamheden verricht voor A. Aanvankelijk werden deze werkzaamheden op freelancerbasis verricht, echter vanaf 199(.) is meneer X als presentatator/producent werkzaam op basis van een arbeidscontract.
Meneer X heeft middels bovenstaande werkzaamheden zijn vaardigheden in de loop der tijd zodanig ontwikkeld dat hij zowel programma’s zelfstandig kan presenteren als produceren. Beide activiteiten lopen bij de inschakeling van meneer X dusdanig in elkaar over dat ze niet los van elkaar kunnen worden gezien. (...)".
2.5. Voorts is overgelegd een schrijven van GAK Nederland B.V. van 10 november 1997, waaruit blijkt dat voor de periode 1 september 1997 tot en met 31 december 1998 aan belanghebbende een Ondernemingsverklaring Auto Visuele Branche OVAV is uitgereikt, hetgeen inhoudt dat belanghebbendes werkzaamheden in het in die verklaring genoemde beroep van presentatator niet aan premieheffing voor de sociale werknemersverzekeringen zijn onderworpen.
2.6. Bij brief van 16 februari 1999 heeft B het Gerechtshof bericht dat hij manager is van belanghebbende. In deze brief worden werkzaamheden genoemd welke belanghebbende via bemiddeling van zijn kantoor heeft verricht. Voorts wordt daarin het volgende opgemerkt:
"(...)
Daarbij is mij opgevallen dat er een sterk, direct verband bestaat tussen de televisiewerkzaamheden van meneer X en de vraag naar zijn diensten. Indien meneer X op enig moment vaker dan gemiddeld op de televisie is te zien, zal ook ogenblikkelijk de vraag naar zijn diensten toenemen, waarbij het opvalt dat de toenemende vraag met name voortkomt uit de doelgroep van de programma’s waarmee meneer X op televisie verschijnt. Als voorbeeld hiervan kan het televisieprogramma "(...)" dienen; sedert meneer X dit programma presenteert wordt hij veelvuldig benaderd om (...) te presenteren.
(...)
Er bestaat naar mijn mening dan ook een zeer sterke relatie tussen de werkzaamheden welke meneer X voor A verricht en de opdrachten welke hij via bemiddeling van mijn kantoor verwerft.
(...).".
3.1. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende de van A ontvangen betalingen, gespecificeerd in ƒ aa.aaa voor redactiewerkzaamheden en ƒ bb.bbb voor omroepwerkzaamheden, als opbrengst van zijn onderneming verantwoord, te zamen met de overige opbrengsten, te weten ontvangen onkostenvergoedingen ad ƒ c.ccc en honoraria ad ƒ d.ddd.
3.2. Bij het regelen van de aanslag heeft verweerder de van A ontvangen betalingen aangemerkt als inkomsten uit arbeid en het aangegeven belastbare inkomen ad ƒ aaa.aaa verhoogd tot ƒ bbb.bbb.
4.1. Belanghebbende stelt dat tussen zijn diverse werkzaamheden een zodanige samenhang bestaat dat de opbrengsten daarvan aan één bron van inkomen, te weten zijn onderneming, moeten worden toegerekend. In dit verband voert hij onder meer aan dat de omroepwerkzaamheden voor A in het kader van de onderneming worden verricht, nu hij het risico loopt dat hij minder omroepsessies kan verzorgen in welk geval zijn inkomsten afnemen.
4.2. Verweerder betwist de toerekening aan de onderneming van de voor A verrichte werkzaamheden en voert daartoe aan dat de hoofdactiviteiten in dienstbetrekking worden verricht en dat belanghebbende daaraan zijn naamsbekendheid ontleent, welke hem in staat stelt - in een onderneming ondergebrachte - nevenactiviteiten te verrichten.
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in dienstbetrekking staat tot A. Blijkens de overgelegde arbeidsovereenkomst van 15 september 1993 is hij te werk gesteld als bureauredacteur. Uit het aanhangsel bij die overeenkomst van 24 augustus 1995 en uit de onder 2.4 aangehaalde brief leidt het Hof evenwel af dat de dienstbetrekking tevens werkzaamheden als presentatator omvat. Naast zijn activiteiten als redacteur en presentatator verricht belanghebbende voor A werkzaamheden als omroeper. Deze vloeien niet voort uit de zojuist bedoelde arbeidsovereenkomst, maar uit afspraken welke steeds voor een maand worden gemaakt en achteraf worden vastgelegd in uitnodigingen als zijn bedoeld onder 2.3.
5.2. Aannemelijk is dat de in de voorgaande alinea omschreven werkzaamheden van belanghebbende voor A nauw verband met elkaar houden. Voorts kan worden aangenomen - verweerder heeft dit onweersproken gesteld - dat het belanghebbende niet is toegestaan tevens voor een andere omroeporganisatie als omroeper op te treden. Onder die omstandigheden kan het inkomen dat hij verwerft als omroeper van A op zichzelf bezien niet worden aangemerkt als winst uit onderneming. Dit wordt niet anders doordat hij als omroeper "op uitnodiging" werkt voor een wisselend aantal dagen per maand. Zoals blijkt uit de onder 2.4 aangehaalde brief is deze werkwijze gekozen om omroepers de gelegenheid te geven ook activiteiten buiten de televisiewereld te verrichten.
5.3. Uit het onder 5.1 en 5.2 overwogene volgt dat de door belanghebbende van A genoten beloningen elk op zichzelf bezien als inkomsten uit arbeid moeten worden aangemerkt. Tussen partijen is niet in geschil dat de opbrengsten uit de onder 2.2 omschreven werkzaamheden als winst uit onderneming zijn aan te merken. Beoordeeld moet thans worden of tussen de in de meerdere hoedanigheden verrichte werkzaamheden een zodanig nauw verband bestaat, dat de door belanghebbende genoten inkomsten uit arbeid eveneens tot zijn winst uit onderneming kunnen worden gerekend.
5.4. Noch uit de tekst van de arbeidsovereenkomst met A noch uit de tekst van de onder 2.3 bedoelde uitnodigingen blijkt dat de werkzaamheden die belanghebbende voor A verricht samenhangen met zijn ondernemersactiviteiten. Belanghebbende heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden voor A uit die activiteiten voortvloeien. Het ligt meer voor de hand dat het optreden van belanghebbende als presentatator en omroeper van A hem een zekere naamsbekendheid oplevert, welke hem in staat stelt winst uit onderneming te genieten. Dit vindt bevestiging in de inhoud van de onder 2.6 aangehaalde brief. De activiteiten als ondernemer zijn dus een uitvloeisel van de werkzaamheden voor A en niet omgekeerd. Het is onder die omstandigheden niet gerechtvaardigd die werkzaamheden voor A tot de ondernemersactiviteiten te rekenen. Het bezit van een ondernemersverklaring, als bedoeld onder 2.5, is in dit verband niet van belang.
5.5. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het beroep ongegrond is voor wat betreft het tussen partijen bestaande geschil omtrent de hoogte van de aanslag. Voor wat betreft het overwogene onder 1 is het beroep evenwel gegrond. Het Hof zal derhalve de uitspraak vernietigen en de aanslag handhaven.
6. Nu de uitspraak wordt vernietigd, veroordeelt het Hof, gelet op het bepaalde in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, verweerder tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder letter a, van het Besluit proceskosten fiscale procedures (het Besluit) stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 1 (beroepschrift) x ƒ 710 x 1 (wegingsfactor) = ƒ 710.
De uitspraak is gedaan op 9 mei 2000 door mr. Onnes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door voornoemd lid en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is griffierecht verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.