ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7609

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/2758
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Smit
  • A. van Ballegooijen
  • J. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van aandelen in een houdstermaatschappij en het vertrouwensbeginsel in de vermogensbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2000, staat de waardering van aandelen in een houdstermaatschappij centraal, evenals het beroep op het vertrouwensbeginsel in het kader van de vermogensbelasting. De belanghebbende, X, had een meerderheidspakket aandelen in D B.V., de houdstermaatschappij, die op haar beurt aandelen hield in de beursgenoteerde onderneming E N.V. De inspecteur had een aanslag in de vermogensbelasting opgelegd voor het jaar 1997, waarbij hij de waarde van de aandelen in de houdstermaatschappij had vastgesteld op basis van de beurskoers, verminderd met een korting van 5% vanwege incourantheid. De belanghebbende betwistte deze waardering en stelde dat een korting van 50% gerechtvaardigd was, onder andere vanwege gewekt vertrouwen in eerdere waarderingen door de inspecteur.

Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet gebonden was aan eerdere standpunten, omdat het gewekte vertrouwen was weggenomen. De inspecteur had in het verleden de door belanghebbende bepleite waardering aanvaard, maar had in 1995 medegedeeld dat hij deze niet langer wenste te aanvaarden. Het Hof concludeerde dat de inspecteur de aandelen op een juiste wijze had gewaardeerd en dat de belanghebbende niet kon aantonen dat er een gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt dat de eerdere waardering zou worden voortgezet. De uitspraak van de inspecteur werd bevestigd, en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

De zaak benadrukt de complexiteit van de waardering van aandelen in het kader van de vermogensbelasting en de rol van het vertrouwensbeginsel. Het Hof wees erop dat de waarde van aandelen in een houdstermaatschappij moet worden vastgesteld op basis van de waarde die in het economische verkeer kan worden toegekend, en dat persoonlijke omstandigheden van de aandeelhouder niet automatisch leiden tot een hogere waardering. De beslissing van het Hof heeft implicaties voor de manier waarop belastingplichtigen hun aandelen waarderen en de verwachtingen die zij mogen hebben ten aanzien van de consistentie van de belastinginspecteur.

Uitspraak

99/2758
5 juli 2000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 27 augustus 1999, ingediend door mr. A. te Amsterdam als gemachtigde en aangevuld bij brief van 30 november 1999.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 19 juli 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1997.
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een vermogen van ƒ a. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en primair tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een vermogen van ƒ b en subsidiair tot een berekend naar een vermogen van ƒ c.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert primair en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 29 maart 2000 zijn verschenen belanghebbende en de gemachtigde voornoemd, en mr. B namens de inspecteur, tot zijn bijstand vergezeld van C. Gemachtigde en de inspecteur hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota's worden tot de gedingstukken gerekend.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende hield op 1 januari 1997 375 van de 500 geplaatste aandelen in D B.V. (hierna: de houdstermaatschappij). De overige geplaatste aandelen in de houdstermaatschappij werden gehouden door de zonen van belanghebbende. De houdstermaatschappij heeft per 31 december 1996 een belang van 6,24% in de beursgenoteerde onderneming E N.V. (hierna: de vennootschap).
2.2. Belanghebbende was en is statutair directeur en directievoorzitter van de vennootschap. De beloning voor de door belanghebbende verrichte werkzaamheden werd ontvangen via de houdstermaatschappij.
2.3. Het in zijn aangifte vermogensbelasting 1997 onder de post 28f (aandelen die tot een aanmerkelijk belang behoren) opgenomen bedrag van ƒ e is als volgt berekend:
Eigen vermogen houdstermaatschappij ƒ g
Af: afboeking wegens incourantheid 50% - h
ƒ i
Koers per aandeel (500 aandelen geplaatst) ƒ j
375 aandelen à ƒ j ƒ k .
2.4. Met dagtekening 29 juni 1985 werd de aanslag vermogensbelasting voor het jaar 1984 opgelegd. Bij de aanslagregeling werd het door belanghebbende wegens incourantheid van de aandelen in de houdstermaatschappij gehanteerde kortingsper-centage van 50 niet geaccepteerd. Op 5 december 1985 motiveerde belanghebbende zijn bezwaar tegen deze aanslag. Bij zijn uitspraak van 25 maart 1987 kwam de inspecteur tegemoet aan het bezwaar van belanghebbende en volgde hij op dit punt gedurende een aantal jaren de nadien door belanghebbende ingediende aangiften vermogensbelasting.
Bij de aanslagregeling vermogensbelasting over de jaren 1993 en 1994 vormde de waardering van de aandelen in de houdstermaatschappij wederom onderwerp van geschil. In briefwisselingen heeft de inspecteur in 1995 en 1996 zijn voornemen kenbaar gemaakt het door belanghebbende in aanmerking genomen kortingsper-centage geleidelijk te verminderen tot uiteindelijk 5. Belanghebbende heeft zich niet akkoord verklaard met het voorgestelde percentage van 5. Bij het opleggen van de aanslagen vermogensbelasting 1993, 1994 en 1995 heeft de inspecteur het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel gehonoreerd en de in die aangiften toegepaste kortingspercentages van 50 in stand gelaten. Voor het jaar 1996 heeft de inspecteur de aanslag opgelegd met inachtneming van een kortingspercentage van 5. Tegen deze aanslag heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt.
2.5. Bij de aanslagregeling vermogensbelasting 1997 heeft de inspecteur de door belanghebbende gehouden aandelen in de houdstermaatschappij als volgt gewaar-deerd:
Eigen vermogen van houdstermaatschappij op 31 december 1996 ƒ g
(Hierin begrepen waarde van de aandelen in de vennootschap q
Af: 5 percent van de waarde van de vennootschap ƒ l
Totale waarde van houdstermaatschappij ƒ m
Koers per aandeel (500 geplaatste aandelen) ƒ o
375 aandelen à ƒ o ƒ p.
De inspecteur is derhalve bij de aanslagregeling afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte en heeft onder meer de aangegeven waarde van de aandelen in de houdstermaatschappij vermeerderd met ƒ q en de ondernemingsvrijstelling verhoogd met ƒ r, en het vermogen vastgesteld op afgerond ƒ a.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of de inspecteur bij belanghebbende het gerecht-vaardigde vertrouwen heeft gewekt dat belanghebbende de aandelen in de houdstermaatschappij mag waarderen met inachtneming van een kortingspercentage van 50 in verband met incourantheid. Ingeval het Hof van oordeel is dat van een opgewekt vertrouwen in vorenbedoelde zin geen sprake is, is tussen partijen voorts in geschil of de aandelen in de houdstermaatschappij toch op deze wijze dan wel, subsidiair, met een kortingspercentage van 25, mogen worden gewaardeerd. Tenslotte is de ondernemingsvrijstelling aan de orde.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering ervan verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Ter zitting is daaraan, zakelijk weergeven, het volgende toegevoegd:
door belanghebbende:
In de jaarverslagen van de vennootschap wordt steeds mijn naam genoemd. Er wordt steeds volledige openheid betracht met betrekking tot het aandeelhouderschap van de houdstermaatschappij.
De vennootschap verstrekt slechts opties op aandelen aan het personeel en niet aan de directieleden. Dat is ook de reden van de verwatering van mijn aandelenpakket.
Elke vergelijking waar de inspecteur mee komt gaat mank. Ik heb in het overleg met de inspecteur steeds alle eerlijkheid betracht en steeds openheid van zaken gegeven.
Van een up-count waar de inspecteur van spreekt kan geen sprake zijn, omdat de ervaring leert dat altijd een discount zal worden bedongen. Op de inspectie zijn voldoende gegevens voorhanden om te kunnen beoordelen welke beperkingen bestaan voor het in aanmerking nemen van een discount. In elk geval kan ik vanwege de aankoop van bijvoorbeeld één aandeel zes maanden geen transactie uitvoeren.
Als ik ga verkopen heeft dat direct gevolgen voor de koersontwikkeling van het aandeel van de vennootschap. Deze ontwikkeling zal met name worden ingegeven door speculaties.
De vennootschap heeft de laatste jaren een sterke groei doorgemaakt en explosieve winsten gemaakt en zij neemt een goede positie in de branche in. Ook de concurrentie heeft een soortgelijke ontwikkeling doorgemaakt.
De laatste jaren worden de aandelen in de vennootschap steeds meer gehouden door institutionele beleggers. Met name deze aandeelhouders hebben te kennen gegeven dat zij er belang aan hechten dat ik zelf een belang van betekenis aanhoud.
De beurskoers is niets meer dan een momentopname. Met de vermelding van bijvoorbeeld ƒ 100 in de prijscourant wordt bijvoorbeeld nog niets gezegd over de specifieke beperkingen met betrekking tot de verhandelbaarheid van een deel van het totaal van de aandelen in die vennootschap. Op dat specifieke deel zal mijns inziens nog een afslagpercentage moeten worden toegepast.
Er is mij een geval bekend waarbij iemand anderhalf jaar voor zijn vertrek aankondigde voornemens te zijn weg te gaan. Het een en ander heeft geresulteerd in een daling van de koers van 12½ percent.
In 1996 heb ik om verwatering van het belang van de houdstermaatschappij in de vennootschap te voorkomen een additioneel aandelenpakket gekocht. Uitgaande van het oude afslagpercentage zou dat bij dat directe verkoop inderdaad een halvering van de waarde meebrengen. Bij de waardering dienen echter meerdere factoren te worden betrokken waaruit een afslagpercentage kan worden afgeleid. In de Verenigde Staten vindt handel plaats in 'registered shares' met een 'lock-up' waarbij afslagpercentages worden gehanteerd variërend van 50 tot 10 percent.
Van de aandelen in de vennootschap wordt 60 percent gehouden door institutionele beleggers. Als het belang van één van deze aandeelhouders boven de 5 percent uitstijgt dan worden zij als zodanig genoemd in het jaarverslag. Een en ander vloeit voort uit wettelijke voorschriften. Als een van de aandeelhouders met een belang van groter dan 5 percent te kennen geeft zijn belang te willen vervreemden dan wordt voor dat pakket een vergelijkbare gegadigde gezocht. Het is met andere woorden niet gebruikelijk dat pakketten van een dergelijke omvang van ene op de andere dag op een andere eigenaar overgaan.
namens belanghebbende:
Hoewel de beurskoers van de aandelen in de vennootschap is gebaseerd op de waarde zoals genoemd in de prijscourant, gaat het hier om incourante aandelen. Het pakket aandelen in de vennootschap is in zijn geheel bezien slechts beperkt verhandelbaar. Ik zie het aandelenpakket ook niet als een belegging doch als een in een onderneming geïnvesteerd vermogen.
Het percentage van 50 is historisch ontstaan en is niet gebaseerd op vergelijkbare situaties. Wij trachten echter te komen tot een redelijk percentage. Het percentage dat de inspecteur noemt is voor ons niet acceptabel. Het is moeilijk om aan te geven wat het exacte percentage dient te zijn. Meestal blijkt eerst achteraf wat de uiteindelijke invloed van de specifieke beperkingen is geweest.
namens de inspecteur:
Het door mij gehanteerde percentage van 5 is mede voortgevloeid uit de pogingen om te komen tot een minnelijke regeling.
Het geval dat belanghebbende zojuist naar voren bracht, is mij bekend. Het door hem genoemde afslagpercentage was daar niet aan de orde.
Ik vind dit niet de plek om een theoretische discussie te houden over aandelen-koersen. Van meer belang is wat in vergelijkbare gevallen gangbaar is. De hier aan de orde zijnde situatie is niet een bijzondere situatie. Immers 60 percent van de aandelen in de vennootschap is in handen van institutionele beleggers.
Voorts valt het mij op dat de ter zake kundige, de accountant, in het jaarverslag met geen woord rept over de gevolgen van de geschetste beperkte verhandelbaarheid van het bewuste aandelenpakket.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende is eigenaar van een meerderheidspakket aandelen in de houdstermaatschappij. Deze houdstermaatschappij houdt ruim 6 % van de aandelen in de vennootschap, een aan de beurs genoteerde onderneming waarvan belanghebbende directievoorzitter is. Deze deelneming is vrijwel het enige bezit van de houdstermaatschappij.
De inspecteur heeft de aandelen in de houdstermaatschappij gewaardeerd op de intrinsieke waarde waarbij de aandelen in de vennootschap zijn gewaardeerd op de beurskoers verminderd met 5 %, aldus rekening houdend met een zekere incourantheid.
Belanghebbende stelt dat in verband met incourantheid en beperkte verhandelbaarheid rekening moet worden gehouden met een vermindering van 50 % in plaats van 5 %, en wel hetzij in verband met gewekt vertrouwen dat deze wijze van waardering is toegestaan, hetzij omdat de waarde in het economische verkeer niet hoger kan worden gesteld.
5.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 9, eerste lid, Wet op de vermogensbelasting 1964 dient een aandelenpakket als het onderwerpelijke te worden gewaardeerd op de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend. Dat is de prijs die kan worden bedongen bij verkoop bij de beste voorbereiding op de meest geschikte markt.
Het Hof acht aannemelijk dat bij een dergelijke verkoop zakelijk handelende partijen zullen uitgaan van de beurskoers van de vennootschap en dat daarbij de omvang van het pakket mede gelet op de werking van de deelnemingsvrijstelling niet alleen een negatieve rol zal spelen. De omstandigheid dat de houdstermaatschappij in 1996 nog aandelen tegen beurskoers heeft bijgekocht wijst eveneens in deze richting. Het Hof ziet gelet op een en ander geen aanleiding een grotere korting in aanmerking te nemen dan de inspecteur heeft gedaan. De omstandigheid dat de (holding van de) directievoorzitter niet op elk gewenst moment de aandelen kan verkopen acht het Hof hierin verdisconteerd en is bovendien een persoonlijke omstandigheid.
Belanghebbende kan wel worden toegegeven dat verkoop van beursaandelen door (de holding van) de directievoorzitter van een beursvennootschap onder omstandigheden een negatief effect op de beurskoers kan hebben doch aannemelijk is dat dit alleen zo is indien een dergelijke verkoop in werkelijkheid wordt ingegeven door minder gunstige omstandigheden van de vennootschap. Bij een goede voorbereiding van de verkoop behoeft voor een dergelijk effect, nu dergelijke omstandigheden gelet op de gunstige vooruitzichten van de vennootschap kennelijk niet aan de orde zijn, niet te worden gevreesd.
5.3. Vast staat dat de inspecteur jarenlang de door belanghebbende bepleite waardering heeft aanvaard nadat in het verleden gunstig was beslist op een bezwaarschrift, doch dat de inspecteur in 1995 aan belanghebbende heeft medegedeeld dat hij deze wijze van waardering niet langer wenste te aanvaarden en dat voor het jaar 1996 reeds de door de inspecteur voorgestane wijze van waarderen bij de aanslagregeling is toegepast zonder dat bezwaar is gevolgd. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de inspecteur nog steeds is gebonden aan een in het verleden ingenomen standpunt. Het gewekte vertrouwen is immers weggenomen. Dit geldt ook indien de omvang van het fiscale belang voor de inspecteur doorslaggevend is geweest voor de wijziging van zijn standpunt. Van een onbehoorlijke of onrechtmatige wijziging van standpunt is niet gebleken.
Niet is aannemelijk gemaakt dat de inspecteur in het verleden heeft toegezegd of anderszins het vertrouwen heeft gewekt dat - ook na opzegging - voor toekomstige jaren een gunstiger standpunt zou worden ingenomen. Dit wordt niet anders indien de inspecteur, zoals belanghebbende stelt, voor de inkomstenbelasting ten aanzien van de houdstermaatschappij ook het karakter van de management-BV ter discussie stelt.
5.4. Nu de uitspraak wordt bevestigd kan de stelling van de inspecteur betreffende de ondernemingsvrijstelling buiten behandeling blijven.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 5 juli 2000 door mrs. Smit, Van Ballegooijen en Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Van Berkensteijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.