99/02566
26 juli 2000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de erfgenamen van X, belanghebbenden,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de eenheid van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbenden is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 12 augustus 1999, ingediend door mr als hun gemachtigde, en gericht tegen de uitspraak van verweerder met dagtekening 1 juli 1999 betreffende de aan wijlen X opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994.
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f.20.000.000. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f.1.000.000.
Het beroep, dat is aangevuld bij schrijven van de gemachtigde van 17 augustus 1999, strekt tot vernietiging van de uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van primair f.1.150 en, subsidiair, f.212.720.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van primair f.357.681en, subsidiair, f.212.720.
Ter zitting van 12 januari 2000 zijn verschenen de gemachtigde voornoemd, tot bijstand vergezeld van mr , en namens verweerder , tot bijstand vergezeld van mr .
Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota (met bijlagen) voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. Bij brieven van 13 en 31 december 1999 heeft de gemachtigde stukken aan het Hof en verweerder gezonden; de inhoud van deze stukken, die voor zover nodig als ter zitting ingebracht zijn aangemerkt, wordt eveneens als hier ingelast beschouwd. Bij schrijven van 20 december 1999 heeft verweerder een kopie van het testament van X aan het Hof en de gemachtigde gezonden. Ter zitting heeft verweerder een overzicht overgelegd met data welke zijn verstrekt in verband met inlichtingenuitwisseling door de Internal Revenue Service. Ook dit overzicht geldt als hier ingelast.
De gemachtigde heeft ter zitting overgelegd een kopie van het door X op 24 juni 1999 geschreven codicil, welk stuk als hier opgenomen geldt. Partijen hebben van de over en weer in het geding gebrachte stukken kennis kunnen nemen en hebben zich erover kunnen uitlaten.
De getuigen 1, 2, 3 en 4 zijn door partijen meegenomen naar de zitting. Deze personen zijn vervolgens tot het verstrekken van inlichtingen ten overstaan van de door de belastingkamer aangewezen raadsheer-commissaris als getuigen gehoord. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld vragen tot de getuigen te richten. Van de verklaring van iedere getuige is een proces-verbaal opgemaakt dat na voorlezing door de desbetreffende getuige is getekend.
Ter zitting is tevens behandeld het beroep van belanghebbenden inzake procedures betreffende de aanslagen in de inkomstenbelasting 1992, 1993 en 1995 (kenmerknummers 99/00265, 99/00266 en 99/02567), de navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1992 (kenmerknummer 99/02568) en de aanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1993 tot en met 1996 (kenmerknummers 99/02569 tot en met 99/02572). Al hetgeen is ingebracht in de onderhavige procedure geldt ook voor voormelde procedures en omgekeerd.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. X is geboren in 1926 en overleden op 26 maart 1999. Hij was gehuwd met X-Y. Uit het huwelijk zijn vier zonen geboren (A, B, C en D). In elk geval tot 1 november 1991 woonde X (hierna: erflater) in Nederland. Hij was onder meer eigenaar van onroerende zaken gelegen aan de a-weg te Q. Het betreffende perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 22.000 m2. Hierop is een bungalow gebouwd die bewoond werd en wordt door de echtgenote van erflater. Voorts bevinden zich op het perceel de zogenoemde hooibergen (hierna: de hooibergen); deze zijn in de jaren 1960 door erflater overgebracht naar het perceel aan de a-weg. Rond 1970 zijn bij één van de hooibergen halfsteens muren gemetseld tussen de houten palen die de kap dragen. Tot 1995 was in de betreffende hooiberg sprake van één ruimte met eenvoudige sanitaire voorzieningen en een eenvoudig keukenblok met een oppervlakte van ongeveer 70 m2. In februari 1995 is de eigendom van de hooibergen overgedragen aan twee van de zonen van erflater. Deze zonen hebben in datzelfde jaar de tweede hooiberg voor gebruik geschikt gemaakt en er een grote biljarttafel in geplaatst.
Bij brief van 31 december 1999 heeft de gemachtigde een kopie gevoegd van een verklaring d.d. 8 december 1999 van Makelaardij B.V. gericht aan zoon C. Hierin is het volgende vermeld:
‘Naar aanleiding van uw verzoek om de opstallen gelegen aan de a-weg te Q op bewoonbaarheid te beoordelen, deel ik u als volgt mede:
Allereerst dient te worden vastgesteld dat het geheel omvat een tweetal authentieke hooibergen die door middel van eenvoudige bebouwing met elkaar verbonden zijn. De ‘hooibergen’ zijn met gebruik van eenvoudige materialen geschikt gemaakt voor tijdelijk verblijf en/of ontspanningsruimte. De sanitaire voorzieningen alsmede de keuken zijn zeer eenvoudig te noemen. Bouwtechnisch gezien is de bebouwing niet conform het bouwbesluit. Ter indicatie kan ik hierover melden dat het buitengevelwerk halfsteens dik is en opgetrokken is van Durox gasbetonblokken met als gevolg condensvorming op muren. Ook de plafondhoogte van de enige jaren geleden aangelegde tussenbebouwing is aanzienlijk onder de vereiste hoogte van 2.40m. Wellicht ten overvloede wijs ik u erop dat de brandveiligheid zeer te wensen overlaat. Brandwerend materiaal onder het riet van de kap ontbreekt namelijk. Feitelijk acht ik het geheel voor tijdelijk verblijf bruikbaar, voor permanente bewoning zijn uitgebreide bouwkundige voorzieningen cq aanpassingen oodzakelijk.’
2.2. Erflater was directeur/60%- (middellijk; zie onder 2.3.) aandeelhouder van E B.V. De activiteiten van E B.V. behelsen de in- en verkoop van computeronderdelen en andere onderdelen, veelal op electronisch en electrisch gebied.
Erflater was voorts aandeelhouder van twee in België gevestigde vennootschappen, te weten E België N.V. en F N.V. met dezelfde actitviteiten als E B.V. In december 1992 zijn de aandelen E België NV verkocht aan F N.V. en zijn de aandelen F N.V. verkocht aan E B.V.
E B.V. heeft een in Amerika gevestigde dochteronderneming welke G Inc. is genaamd. Het woon/bedrijfspand waarin G Inc. is gevestigd was tot augustus 1995 eigendom van erflater. Het woongedeelte van het pand is in gebruik bij zoon D.
E B.V. huurt een pand in R aan de b-weg dat eigendom was van erflater. De hooiberg aan de a-weg te Q, bij welke als eerste muren werden geplaatst, is mede bij E B.V. in gebruik als ontvangstruimte, voor personeelsfeesten en ontvangst van zakelijke relaties.
2.3. H N.V. en I N.V. zijn naar Antilliaans recht opgerichte vennootschappen. Tot 22 december 1992 bezat erflater 60 procent van de aandelen H N.V. Op 22 december 1992 heeft belanghebbende deze aandelen geschonken aan zijn vier zonen die ieder reeds 10 procent van de aandelen in eigendom hadden. H N.V. houdt middellijk -via J Beheer B.V.- de aandelen E B.V. E Beheer B.V. werd voor 100 procent gehouden door erflater.
Per 31 december 1991 is de zetel van laatstgenoemde vennootschap verplaatst naar Curaçao.
2.4. I N.V. is opgericht op 12 november 1992 en is gevestigd op Curaçao. Erflater was de enige gerechtigde tot deze vennootschap. I N.V. ontving in het onderhavige jaar vergoedingen van E B.V.
2.5. Op 27 augustus 1991 heeft erflater het 60-jarig gebruiksrecht gekocht van een appartement op Curaçao. Dit appartement maakt onderdeel uit van het zogenoemde S-complex. Het appartement is ongeveer 120 m2 groot. De koopprijs bedroeg ongeveer f.500.000. Op 30 november 1995 is het gebruiksrecht omgezet in een eigendomsrecht.
Bij brief van 31 december 1999 heeft de gemachtigde onder meer toegezonden een afschrift van een deskundigenrapport d.d. 6 december 1999 dat is opgesteld een Taxatiekantoor gevestigd te Curaçao. In voornoemd rapport is onder andere het volgende vermeld:
‘De ondergetekende, beëdigd taxateur van onroerende goederen verklaart hierbij een perceel grond gelegen in het Stadsdistrict van Curaçao plaatselijk bekend als appartement no. x, in opdracht van de zoon A, te hebben bezichtigd, opgenomen, geïnspecteerd en bevonden; Dat het betreft een "condominium projekt", bekend als "S Condominium", bestaande uit vijf gebouwen bevattende twintig appartementen, waarvan het appartement bekend als no. x, gelegen is op de eerste verdieping, het navolgende bevat: entree, woon-eetkamer, keuken, slaapkamer, badtoilet kamer, gastentoilet, badkamer, bergkast, overdekt vóór galerij en overdekt achter balkon.
(…..)
Het erf is voorzien van diverse uitstekend verzorgde sierbomen, sierplanten en schaduwbomen en geniet van alle infrastructurele faciliteiten zoals geasfalteerde parkeer mogelijk-heden, 24 uur bewakingssysteem, riant tuinverlichting en toegang alleen d.m.v. portiershuisje met bijbehorende hefbomen; Een privé fraaie natuurlijke strand is aangelegd, een zgn. "beach-hut", drie restaurants, lobbyruimte en tennisbanen, allen mede toebehorende aan de eigenaren van de appartementen en mede in gebruik door gasten van het hotelgebouw;
(…..)
Bij de bepaling van de waarde is tevens rekening gehouden met het feit dat dit hotelgebouw c.a. appartementen complex altijd door NN en familie als verblijfplaats op Curaçao gebruikt wordt en mede op het eiland als één van de meest luxe hotels c.a appartementen complex beschouwd wordt;
(…..)
De marktwaarde van het boven omschreven zou in het jaar 1996 getaxeerd zijn op ANG. 755.000,-- (zegge: Zevenhonderd Vijf en Vijftigduizend gulden), zijnde ± 15% hoger dan hedendaags.’
2.6.Op verzoek van erflater heeft de belastingdienst op 25 mei 1992 een verklaring afgegeven op de voet van artikel 27, lid 7, van de Wet op de loonbelasting 1964. Als bijlage U bij de aanvulling op het beroepschrift heeft de gemachtigde kopieën overgelegd van brieven die zijn gewisseld tussen hem en de inspecteur naar aanleiding van het betreffende verzoek. In een brief van 15 mei 1992 bericht de inspecteur de gemachtigde onder meer als volgt:
‘Aan uw verzoek om voor de heer X een verklaring ex artikel 27 lid 7 van de Wet op de loonbelasting af te geven kom ik tegemoet. De redenen hiervoor zijn de volgende. Met u zijn wij van mening dat belanghebbende zich de nodige moeite heeft getroost het door ons verlangde bewijs te leveren. Ook wij weten niet meer welke bewijsstukken onze twijfel zou kunnen wegnemen. Gezien de tijd en moeite die een beroepsprocedure zou vergen van uw en onze kant, en het feit dat een dergelijke procedure geen nieuwe feiten zal kunnen genereren lijkt ons een procedure in deze geen oplossing. Gezien het bovenstaande komen wij tot de conclusie dat in casu dhr. X geacht moet worden te zijn geslaagd in zijn bewijs dat hij Nederland metterwoon heeft verlaten.’
2.7. Sinds 30 december 1991 was erflater ingeschreven als inwoner van Curaçao.
2.8. Door de belastingdienst is een boekenonderzoek ingesteld met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 1991 tot en met 1996 van erflater. Het onderzoek is in 1996 aangevangen. Op 24 maart 1999 is het concept van het rapport van dit boekenonderzoek aan de gemachtigde gezonden. Bij brieven van 24 en 25 maart 1999 heeft verweerder nadere vragen gesteld aan de gemachtigde. Bij schrijven van 21 april 1999 is de gemachtigde uitgenodigd voor een hoorzitting en is hem verzocht de brieven van maart binnen vier weken te beantwoorden.
Bij brief van 12 mei 1999 heeft de gemachtigde gereageerd op de brief van verweerder van 25 maart 1999; de reactie betrof de inkomens van erflater over de jaren 1992 en1993 en de vermogens per respectievelijk 1 januari 1992, 1993 en 1994. Bij brief van 17 mei 1999 heeft de gemachtigde gereageerd op de brief van verweerder van 24 maart 1999; bij schrijven van 31 mei 1999 is de reactie van de gemachtigde aangevuld. Op 1 juni 1999 zijn gemachtigde en de zonen C en A gehoord met betrekking tot de aanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 1992 en 1993 ten name van erflater. Tegen die aanslagen was namens erflater in januari 1999 beroep bij dit Hof ingesteld. In verband met deze beroepen, die waren gericht tegen de zogenoemde fictieve weigering van verweerder om uitspraak te doen op de desbetreffende bezwaren, heeft het Hof aan verweerder als uiterste termijn voor afronding van het boekenonderzoek, in de vorm van het definitieve controlerapport, de datum van 1 juli 1999 gesteld. De definitieve versie van het controlerapport is gedagtekend 29 juni 1999 en is als bijlage 17 bij het verweerschrift gevoegd.
2.9. In het hiervoor onder 2.8. vermelde controlerapport is onder meer het volgende vermeld.
‘Naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften [Hof: betreffende de jaren 1992 tot en met 1995] is de belastingadviseur in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden. Dit horen heeft op 1 juni 1999 plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit horen is op 3 juni 1999 door de belastingadviseur nader bewijsmateriaal verstrekt. De reactie op het conceptrapport, de gegevens uit de hoorzitting en de daarna verstrekte gegevens zijn in dit rapport verwerkt.’
(…..)
1. Eerdere beoordeling emigratie
In het kader van het afgeven van een verklaring ex artikel 27 lid 7 van de Wet op de Loonbelasting 1964 (hierna Wet Lb.), ter voorkoming van dubbele belastingheffing, is begin 1992 door de Belastingdienst de emigratie(datum) van belastingplichtige beoordeeld. Hiertoe heeft belastingplichtige op verzoek van de Belastingdienst zoveel mogelijk (bewijs)materiaal aangeleverd, over de periode 1 november 1991 tot en met maart 1992, om aan te tonen dat belastingplichtige was geëmigreerd. Uiteindelijk is op 25 mei 1992 de desbetreffende verklaring afgegeven omdat belastingplichtige geacht werd in het bewijs te zijn geslaagd. Zie ook punt 2. hierna.
1.2. Het onderzoek
Het onderzoek is ingesteld omdat er diverse aanwijzingen waren dat belastingplichtige niet (meer) op Curaçao zou wonen maar (weer) in Nederland. Gezien de onder 1.1. genoemde eerdere beoordeling zou op de periode 1 november 1991 tot en met maart 1992 niet worden teruggekomen, tenzij uit onderzoek zou blijken dat de Belastingdienst in 1992 niet juist of niet volledig is ingelicht, en hierdoor een beslissing heeft genomen zonder over alle relevante feiten en gegevens, benodigd om een dergelijke beslissing te nemen, te beschikken. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar punt 2. hierna.
De aanleidingen om in 1996 een onderzoek in te stellen waren:
Op de eenheid is een (anonieme) klikbrief ontvangen waarin is gesteld dat de emigratie van de heer X naar Curaçao een verzinsel zou zijn.
De door het bedrijf overgelegde kilometeradministratie van de zakenauto waaruit was op te maken dat de heer X regelmatig in Nederland verbleef.
Een mededeling dat de heer X feitelijk nog een groot aantal taken bij het bedrijf verrichtte.
(…..)
1.4. Persoonlijke omstandigheden en zakelijke belangen Voor het vaststellen van de woonplaats van belastingplichtige zijn persoonlijke en economische betrekkingen van belang. Hieronder worden deze nader aangeduid. Belastingplichtige heeft vier zonen en kleinkinderen. De zonen A en D wonen in Amerika. Zoon B woont met vrouw en kinderen, geboren in 1987 en 1989, in Q. Zoon C woont ook met vrouw en kinderen, geboren in 1994 en 1996, in Q. De echtgenote van belastingplichtige, mevrouw X-Y, woont nog in Nederland op de a-weg 28 te Q. Belastingplichtige heeft regelmatig omgang gehad met zijn familieleden.
Belastingplichtige heeft zowel in Nederland, op Curaçao als op de rest van de wereld vrienden en bekenden. In Nederland behoren oude jachtvrienden en collegae tot zijn vrienden- en kennissenkring. Daarnaast heeft belastingplichtige banden met personen uit de top van diverse bedrijven die tot zijn persoonlijke vriendenkring zijn gaan behoren. Deze bedrijven zijn buiten Curaçao gelegen. De contacten hebben voornamelijk buiten Curaçao plaatsgevonden. Op Curaçao heeft belastingplichtige geen zakelijke activiteiten. De belangen liggen bij E BV in Nederland en haar gelieerde vennootschappen alsmede bij de scheepsbouwactiviteiten in Amerika. Daarnaast heeft belastingplichtige onroerende goederen in Nederland en in Amerika. Dit zal ik hieronder toelichten. E BV is de in Nederland gevestigde vennootschap waarvan belastingplichtige directeur en aandeelhouder was.
(…..)
Naar aanleiding van de brief van de Belastingdienst van 18 september 1996 is tijdens de bespreking van 7 november 1996 een feitenoverzicht overhandigd waarin onder punt 5 wordt opgemerkt dat: "de eigen zakelijke activiteiten van X zijnde de scheepsbouwactiviteiten middels de werf zich volledig in Amerika afspelen." De werf is gevestigd Amerika. De bouw van de boot was de start van een nieuwe activiteit van E BV. De bouw van de boot betreft de bouw van een sportfishermanship. De bouw heeft plaatsgehad in Nederland in 1986 en 1987 in opdracht van E BV. De supervisie over deze nieuwe activiteit was in handen van belastingplichtige. Blijkens de reactie op het conceptrapport van 17 mei 1999 lag het van meet af aan in de bedoeling dat de bouwactiviteit van sportfishermanships onder de leiding van en in eigendom bij zijn in Amerika wonende zonen zou komen. Belastingplichtige was slechts de initiator van de activiteit en was niet geïinteresseerd in het day to day management. Nadat in Amerika een werf verworven was door belastingplichtige in privé, met het doel daar de productie voort te zetten, droeg belastingplichtige deze dan ook over aan zijn zoons in Amerika. Volgens de brief van 17 mei 1999 bemoeide belastingplichtige zich na de overdracht nog wel met de werf als een soort adviseur. De activiteit is niet vanuit Curaçao begeleid. Het betrof voor belastingplichtige een Nederlands-Amerikaanse activiteit.
(.....)
Gelet op het bovenstaande kom ik tot de conclusie dat de persoonlijke en economische betrekkingen van belastingplichtige zodanig zijn dat deze geacht kunnen worden met Nederland het nauwst te zijn. Bijgevolg kom ik tot de slotsom dat het middelpunt van de levensbelangen geacht moet worden in Nederland te hebben gelegen.
(.....)
2.2. Verstrekte informatie
Hierna volgt een overzicht van de in 1992 door belastingplichtige verstrekte informatie waarbij ik opmerkingen heb. Tevens geef ik een overzicht van de in die periode niet verstrekte gegevens en informatie die naar mijn mening wel overgelegd hadden moeten worden.
rekening Hotel S periode 23 oktober 1991 tot 30 oktober 1991.
Deze rekening is meegezonden op 13 maart 1992, inzake verblijf in de periode voor de
oplevering van het appartement. Later is gebleken dat op 29 oktober 1991 en 30 oktober
1991 belastingplichtige, volgens de kilometeradministratie van een personenauto van
E BV, met deze auto in Nederland had gereden. Belastingplichtige zou
dus op deze data in Nederland zijn geweest. Volgens de adviseur is de kilometer-
administratie juist, belastingplichtige zou eerder uit Curaçao zijn teruggekeerd.
Uit de nota van het hotel blijkt echter dat bepaalde kosten die aan het aantal personen
gebonden zijn, zoals ontbijt(en), in de periode nadat belastingplichtige eerder naar
Nederland is gekomen niet zijn gedaald. Het aantal ontbijten per dag is hetzelfde
gebleven.
Er zijn door mij geen stukken of aanwijzingen, geboekte reizen dan wel uitgaven aldaar,
gevonden dat belastingplichtige eind oktober een reis naar Curaçao dan wel naar Amerika/
Florida heeft gemaakt. Tijdens het onderzoek is aan belastingplichtige gevraagd om alsnog
(bewijs)stukken te overleggen van een reis naar Amerika of Curaçao in oktober 1991 dan
wel van verblijf aldaar. Meer dan een verklaring van de bank te Curaçao, waarin de
Managing Director verklaart dat hij in de periode oktober tot en met december 1991
verschillende persoonlijke ontmoetingen met de heer X heeft gehad, is door
belastingplichtige niet overgelegd.
Wel zijn de volgende stukken aangetroffen waaruit is op te maken dat zoon D
en met mevrouw X-Y in oktober/november 1991 een reis naar Amerika
hebben gemaakt en in die periode, van 23 tot 30 oktober 1991, in het S-Hotel
verbleven.
(…..)
2.2.1. Wel verstrekte informatie waarbij opmerkingen zijn te maken
Samenvatting
De hotelbon is niet van verblijf van belastingplichtige maar van verblijf van zoon D
en van mevrouw X-Y. Het in 1992 als bewijs van emigratie
van belastingplichtige overleggen van de nota van S-hotel is als onjuist aan te merken.
De belastingadviseur geeft toe dat mevrouw X-Y in die periode op
Curaçao is geweest. Gesteld wordt dat het verblijf van mevrouw X-Y
juist bewijst dat de voorgenomen emigratie naar Curaçao op dat moment serieus was
omdat zij daar was om te bezien of zij met haar echtgenote mee wilde gaan naar Curaçao.
Deze nota, betrekking hebbend op de periode voorafgaand aan de emigratie van
belastingplichtige, wordt door de adviseur niet meer als bewijs maar als een vorm van
steunbewijs aangemerkt.
Tevens wordt gesteld dat het zeer wel mogelijk is dat belastingplichtige in de betreffende
periode in Florida was in verband met de problemen met de boten en van daaruit even
overgewipt is naar Curaçao. Het is volgens de adviseur namelijk volstrekt onlogisch dat hij
niet op Curaçao geweest zou zijn.
Dat zoon D, die toen ook op de Antillen was, zeker weet dat zijn vader er ook enige dagen
is geweest en met zijn moeder over bepaalde zaken heeft gesproken wordt niet onderbouwd
met stukken.
Daarnaast wordt gesteld dat de hotelrekening niet door de heer D maar door belasting-
plichtige is betaald zoals ook door belastingplichtige in 1992 is gesteld.
Dit is niet juist. De hotelrekening wordt op 23 oktober 1991 door zoon D betaald blijkens
handtekening bij de Amex [Hof: American Express]. Dat de kosten achteraf ten laste van
belastingplichtige zijn geboekt, via zijn rekening-courant, heeft met de betaling niets te doen.
Ticket 15 januari 1992
In de brief van 3 april 1992 zijn, onder punt 4, een ticket en boarding pass van een ALM vlucht op 15 januari 1992 van een vlucht Miami/Curaçao verstrekt. In de brief van 3 april 1992 wordt gesteld dat het alleen een ticket Miami/Curaçao betreft, terwijl het een retour blijkt te zijn. Via Amex zoon D zijn op 14 januari 1992 de volgende betalingen voor de volgende reizen verricht: twee tickets Miami/Curaçao/Miami op naam van D en X. Belastingplichtige heeft deze reis in gezelschap van zijn zoon gemaakt. De belastingadviseur is van mening dat uit het bijgevoegde ticket duidelijk kenbaar was dat het om een retour ging. Zie bijlage 5 voor de in 1993 meegestuurde kopie. Hieruit is niet duidelijk op te maken dat er sprake was van een retour. Temeer daar er geschreven wodt over "ticket en boarding pass vlucht Miami-Curaçao in januari 1992". Hierdoor kan de suggestie gewekt zijn dat deze reis niet in Miami maar op Curaçao eindigde.
2.2.2. Niet verstrekte informatie
Overige gemaakte reizen
Buiten de overgelegde tickets of gegevens van door belastingplichtige gemaakte reizen zijn op naam van belastingplichtige de volgende reizen aangetroffen:
-Geboekte reis bij K op naam van X van Amsterdam/Miami retour, vertrek vanuit Amsterdam op 24 november 1991.
-Geboekte reis bij op naam van X van Amsterdam/Fort Lauderdale/Amsterdam, vertrek op 11 januari 1992. Ook op naam van Dis voor dezelfde dag een zelfde reis geboekt.
- Betaling via Amex X op 25-2-1992, twee tickets Miami/Curaçao/Miami, op naam van X en de boekhouder bij E BV.
-Betaling via Amex A, op 13-3-1992, twee tickets Miami/Curaçao/Miami, op naam van ? (niet duidelijk is wie dit is geweest) en een onbekende (geen vermelding van naam bij betaling). Gezien de uitgaven in de periode van 18-3-1992 tot en met 20-3-1992, onder andere autohuur en S-hotel (zie bijlage 3 reis nummer 5), is de reis (waarschijnlijk) voor X en een onbekende. De onbekende zal of A of mevrouw X-Y zijn geweest, omdat zij, voorzover ik heb kunnen nagaan, de enige twee andere familieleden zijn die op dat moment in Amerika aanwezig waren. Dit blijkt uit het volgende:
Voor belastingplichtige en zoon D zijn reizen Amsterdam/Miami/Amsterdam geboekt met vertrek op 11 januari 1992. Voor A en D dezelfde reizen met vertrek op 18 januari 1992. Gezien de kilometeradministratie van de personenauto bij E BV en kasopnamen bij E BV is D vanaf 17 februari 1992 weer terug in Nederland. Zoon A is in die periode, volgens uitgaven door middel van Amex, in Amerika gebleven. De zonen C en B waren op dat moment in Nederland. Wanneer D terug naar Nederland is gekomen is niet bekend; vandaar dat de reisbescheiden voor zoon A of mevrouw X-Y zijn geweest. Volgens de belastingadviseur is thans nog onmogelijk te achterhalen voor wie de tickets zijn geweest. Door het niet overleggen van de bovengenoemde reisbescheiden wekte men eind maart 1992/begin april 1992 de indruk dat belastingplichtige vanaf eind oktober 1991 tot en met eind maart 1992 onafgebroken op Curaçao is geweest. In ieder geval heeft men niet aagegeven, of de indruk gewekt, dat belastingplichtige in die periode nog in Nederland en in Amerika is geweest. De belastingadviseur vindt deze conclusie misleidend en onjuist. Dit in verband met het door belastingplichtige overgelegde ticket van een vlucht in januari 1992 Miami/Curaçao/Miami. Volgens de belastingadviseur spreekt de belastingdienst zichzelf hier tegen.
(.....)
Amex
Over de eerste drie maanden 1992 zijn een aantal uitgaven door middel van Amex te Curaçao verstrekt. Niet verstrekt zijn de uitgaven door middel van de Amex-kaart van belastingplichtige in Amerika op 5 februari 1992. Daarnaast zijn er in die periode een drietal andere betalingen in Amerika gedaan waarvan de exacte datum niet bekend is, en die evenmin bij de aangereikte informatie zijn verstrekt.
Visa
Als bewijs van verblijf op Curaçao is een nota van 19-3-1992, bedrag Naf 300,50 bij Store bijgevoegd. Deze nota is door middel van de Visacard van belastingplichtige
betaald $ 169,80/f 316,38. Van een betaling op 10 februari 1992 via de Visacard in Amerika zijn geen gegevens overgelegd.
Eurocard
Een betaling door middel van de Eurocard van belastingplichtige, transactie 9 november 1991 bij Shell station L (Nederland) is niet overgelegd. De belastingadviseur is van mening dat uitgaven door middel van Amex/Visa/Eurocard niets zeggen omdat de uitgaven door anderen kunnen zijn gedaan. Ik verwijs hiervoor naar onderdeel 4.
2.3. Conclusie verstrekte informatie
Uit de naderhand bekend geworden feiten ten opzichte van de reeds verstrekte informatie (punt 2.2.1.) en ook uit de later beschikbaar gekomen informatie (punt 2.2.2.) blijkt dat belastingplichtige veel minder op Curaçao verbleef dan in 1992 is medegedeeld in het kader van de behandeling van het verzoek ex artikel 27 lid 7 Wet Lb.
Derhalve is de verklaring ex artikel 27 lid 7 Wet Lb op onvolledige en onjuiste gronden afgegeven en kunnen hieraan geen rechten worden ontleend.
De belastingadviseur is het met deze conclusie niet eens. Hij is van mening dat het ‘te absurd voor woorden’ is dat belastingplichtige in 1992 aan de Belastingdienst ook had moeten melden dat hij nog één of meerdere keren naar Florida en één of twee keer naar Nederland geweest was voor een kort noodzakelijk bezoek. Evenmin waren toen de mogelijk door belastingplichtige zelf gedane uitgaven gedurende deze trips relevant. In 1992 ging het, naar zijn mening, uitsluitend om bescheiden inzake verblijf op Curaçao.
3. Dagenoverzicht
3.1. Algemeen
Aan de hand van diverse beschikbare stukken is een overzicht gemaakt van het verblijf van belastingplichtige verdeeld over de diverse landen in de jaren 1991 tot en met 1996. Gebleken is dat het verblijf zich afspeelt in (in willekeurige volgorde) Curaçao, Amerika (en dan met name in Florida) en Nederland. In de bijlagen (nummer 1 en 2) zijn de diverse verblijfperioden naar de diverse "landen" uitgesplitst. Het betreffen overzichten over augustus 1991 tot en met 1996.
Enige aantekeningen bij de door mij gehanteerde uitgangspunten zijn:
-Mij zijn geen andere reizen bekend of bekend gemaakt die door de heer X zouden zijn gemaakt dan door mij zijn opgenomen. Dit houdt voor het overzicht in dat indien de heer X bijvoorbeeld op 27 december 1995 in Nederland is en ook op 15 januari 1996 in Nederland is, ik er vanuit ben gegaan dat de heer X ook in de tussenliggende periode in Nederland verbleef;
-In bijlage 2 zijn een aantal perioden blanco gelaten. In een aantal gevallen is niet bekend op welke datum belastingplichtige van het ene naar het andere land is gereisd. In een aantal gevallen is, gezien uitgaven op verschillende plaatsen, onduidelijk waar belastingplichtige is;
-Benzine L is opgenomen omdat gebleken is dat het tanken bij L veelal samen blijkt te vallen met perioden van verblijf van de heer X in Nederland. Dit is opvallend omdat van de perioden waarin niet of nauwelijks benzinebonnen aanwezig zijn de heer X buiten Nederland verblijft. Daarnaast wordt de benzine bij L in een aantal gevallen door de heer X betaald, hetzij rechtstreeks, hetzij via rekeningcourant;
-Data en plaatsen van vergaderingen dan wel het tekenen van de notulen van de diverse vennootschappen zijn opgenomen met de plaats waar deze stukken kennelijk zijn getekend. Dit ondanks het feit dat door de belastingadviseur is aangegeven, maar niet aannemelijk gemaakt, dat belastingplichtige niet steeds bij de vergaderingen aanwezig is geweest. Uit de overzichten blijkt belastingplichtige in de jaren 1991 tot en met 1996 de hierna opgenomen perioden in Nederland te zijn geweest.