98/5493
15 september 2000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente P, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie van het gerechtshof een beroepschrift ingekomen op 28 december 1998, ingediend door A als zijn gemachtigde.
Het beroep, dat is aangevuld bij brief van 11 februari 1999 (ingekomen bij het Hof op 10 maart 1999) is gericht tegen de uitspraak van verweerder met dagtekening 16 november 1998 betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting, aanslagnummer 02101998.1550.4631.
De naheffingsaanslag ten bedrage van f 56 is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en van de naheffingsaanslag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 21 september 1999 van de Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer is verschenen de vorengenoemde gemachtigde. De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en met een bijlage overgelegd. De inhoud geldt als hier opgenomen.
Na de zitting is de behandeling van de zaak schriftelijk voortgezet. Er heeft een briefwisseling plaatsgehad ten aanzien waarvan het bepaalde in artikel 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden. Vervolgens is de zaak ter verdere behandeling verwezen naar de Vierde Meervoudige Kamer.
Ter zitting van 7 juli 2000 zijn beide partijen niet verschenen
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 2 oktober 1998 zijn auto geparkeerd bij parkeermeter 15 aan de D-straat te P. Omstreeks 15.50 is door een parkeerwachter geconstateerd dat onvoldoende parkeerbelasting is voldaan en werd de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
3. De Verordening
3.1. Op 17 december 1996 heeft de raad van de gemeente P de Verordening parkeerbelastingen 1997 (hierna: de Verordening) vastgesteld, welke in werking is getreden op 1 januari 1997. De Verordening is bekendgemaakt in het plaatselijke huis en huis bezorgde blad Vecht-, Amstel- en Rijnstreek van 19 december 1996.
3.2. De Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam 'parkeerbelastingen' worden de volgende
belastingen geheven:
een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de
daarin aangewezen gevallen door het college van burge- meester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze. (...)"
en
"Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting (...) mag
worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar
te maken besluit.".
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil of op het tijdstip van parkeren parkeerbelasting verschuldigd was.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Blijkens het bepaalde in de artikelen 2 en 8 van de Verordening is voor de heffing van parkeerbelasting een door burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit genomen aanwijzing nodig ter vaststelling waar, wanneer en de wijze waarop tegen betaling mag worden geparkeerd.
Belanghebbende stelt onder meer dat een zodanig aanwijzingsbesluit ontbreekt en dat de naheffingsaanslag daarom moet worden vernietigd. Verweerder, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat een rechtsgeldig aanwijzingsbesluit is genomen. Voor zover verweerder stelt dat aanwijzingsbesluiten die gebaseerd zijn op de Verordening Parkeerbelasting 1992 met betrekking tot de onderhavige naheffingsaanslag als rechtsgeldig moeten worden aangemerkt, wordt die stelling verworpen aangezien voornoemde verordening met ingang van 1 januari 1997 is ingetrokken.
6.2. Nu verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanwijzing van de plaats waar tegen betaling van belasting mag worden geparkeerd, op de in de zin van artikel 8 van de Verordening voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden, is het gelijk reeds hierom aan belanghebbende. De overige grieven behoeven derhalve geen behandeling meer.
7. Proceskosten
Van ingevolge het Besluit proceskosten fiscale procedures voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
8. Griffierecht
Door de griffier is ten onrechte f 80 in plaats van f 45 griffierecht in rekening gebracht. Het Hof zal mitsdien de griffier het teveel betaalde griffierecht doen terugbetalen.
9. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van verweerder,
- vernietigt de naheffingsaanslag,
- gelast verweerder het griffierecht ad f 45 aan belanghebbende te vergoeden,
- verstaat dat de griffier het teveel betaalde griffierecht ad f 35 aan belanghebbende terugbetaalt.
De uitspraak is vastgesteld op 15 september 2000 door mrs. Schaap, Kwantes en Van Loon in tegenwoordigheid van mr. Van der Merwe als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof
(zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het
beroep in casatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.