2. Beoording.
2.1 Ter openbare terechtzitting van 22 september 2000 heeft V. onder ede als getuige verklaard, voor zover van belang:
" De inhoud van de tip die ik in mijn artikelen toeschrijf aan een politieman van het Amsterdamse politiekorps en die ging over de wateroverlast was: "Dat hebben we er maar van gemaakt. Soms heb je net even een doorbraak nodig in je onderzoek. " Ik heb dit zo uit de mond van de politieman gehoord. Ik weet dat hij betrokken was bij een eerder onder zoek tegen K."
Op de vraag: "Was deze man, de tipgever, betrokken bij het onderzoek op de Nachtwachtlaan 332 en op de hoogte van dat onderzoek?" luidde het antwoord van V.: "Ja, de tipgever was op de hoogte en tevens betrokken bij dat onderzoek."
2.2 Aan de dossiers in de strafzaken tegen Van S. en H. zijn nadien tien ambtsedige processen-verbaal toegevoegd.
Deze verbalen houden het volgende in.
Het door J.A. Olierook, hoofdinspecteur van politie werkzaam in de politieregio Amsterdam - Amstelland, als chef van het kernteam Amsterdam AmstellandGooi- en Vechtstreek, opgemaakte proces-verbaal houdt in dat hij aan inspecteur R. Burggraaf opdracht heeft gegeven een onderzoek in te stellen naar de personen die onderzoek hebben verricht dan wel betrokken waren bij:
1. het onderzoek tegen K. betrekking hebbend op de wapen- en verdovende middelen vondst in perceel Nachtwachtlaan 332 te Amsterdam en
2. bij een eerdere zaak tegen K. voornoemd, een wapen en verdovende middelen vondst in 1994 door team 3 van de Dienst Centrale Recherche, in de Newtonstraat te Amsterdam.
Het proces-verbaal dat Burggraaf voornoemd heeft opgemaakt naar aanleiding van het in verband met die opdracht ingestelde onderzoek houdt in, dat bij de twee bedoelde onderzoeken al dan niet zijdelings betrokken zijn geweest:
S. Snieder, brigadier van politie,
H. Bieze, brigadier van politie,
W. Japing, brigadier van politie,
T. Spel, hoofdagent van politie,
A. Budding, hoofdagent van politie,
H. van der Pluijm, brigadier van politie,
J. Kist, brigadier van politie,
N. Wagid Hosain, administratief medewerker.
Deze opsporingsambtenaren hebben ieder afzonderlijk in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal verklaard dat zij over deze onderzoeken en/of over enig ander feit nimmer contact gehad hebben met een man genaamd Koen V. of enige andere journalist.
De administratief medewerker die bij beide onderzoeken betrokken is geweest, heeft verklaard, welke verklaring is neergelegd in een door R. Burggraaf voornoemd, opgemaakt proces-verbaal:
" Ik heb op geen enkele wijze contact gehad met een journalist genaamd V. of welke journalist ook."
2.3 Heden heeft V. verklaard bij zijn verklaring zoals afgelegd ter openbare terechtzitting van 22 september 2000 te blijven, ook nadat hem de lijst van verbalisanten zoals opgenomen in het door Burggraaf opgemaakte proces-verbaal is voorgehouden. De in die lijst genoemde verbalisanten voldoen aan de door V. genoemde kenmerken. Voorts heeft hij verklaard dat de naam van zijn bron niet voorkomt in het genoemde proces-verbaal van Burggraaf.
2.4 Ter terechtzitting zijn heden voorts gehoord:
N. Moinat, G. van Hoeven en J.A. Olierook. Voor zover deze ter zake hebben verklaard bevestigen ze dat dit de verbalisanten zijn die bij beide onderzoeken tegen K. betrokken zijn geweest.
2.5 Uit het vorenoverwogene kan niets anders worden afgeleid dan dat de verklaring van V., inhoudende dat hij de ten processe bedoelde informatie van een politiefunctionaris heeft gekregen die bij beide onderzoeken tegen K. betrokken was, geheel op zichzelf staat en op geen enkele wijze door verklaringen van anderen en/of de inhoud van schriftelijke stukken wordt ondersteund of bevestigd. In tegendeel: de verklaring van V. wordt door verklaringen van 10 verbalisanten op ambtseed dan wel onder ede afgelegd en een administratief medewerker van het bedoelde politiekorps tegengesproken.
2.6 Dit brengt het hof thans tot het oordeel dat aan de verklaring van V., voor zover inhoudende dat hij de informatie over de oorzaak van de wateroverlast van een bij de opsporingsonderzoeken tegen K. betrokken politieman heeft ontvangen, zoals afgelegd op openbare terechtzittingen van 22 september j.l. en heden steeds onder verband van de op 22 september afgelegde belofte, geen geloof kan worden gehecht.
2.7 Nu aan de verklaring van V. in de strafzaken tegen Van S. en H. geen betekenis toekomt, dient de gijzeling van V. ook geen enkel belang meer. Deze moet derhalve met onmiddellijke ingang worden opgeheven.