ECLI:NL:GHAMS:2000:3

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2000
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
114/99
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Rutten-Roos
  • A. Goslings
  • J. Du Perron
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medische aansprakelijkheid van gynaecoloog bij tangverlossing en gevolgen voor minderjarige

In deze zaak gaat het om de medische aansprakelijkheid van dr. [X], een gynaecoloog, die tijdens de bevalling van de minderjarige [C] een tangverlossing heeft uitgevoerd. De ouders van [C], [A] en [B], hebben dr. [X] aangeklaagd wegens vermeende fouten tijdens de bevalling, die volgens hen hebben geleid tot blijvende handicaps bij hun dochter. De zaak is in hoger beroep gekomen na een vonnis van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank oordeelde dat dr. [X] aansprakelijk was voor de schade die [C] had geleden als gevolg van zijn handelen. Dr. [X] heeft vier grieven ingediend tegen dit vonnis en heeft bewijs aangeboden ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij geen beroepsfout heeft gemaakt.

De rechtbank had eerder een deskundigenbericht gelast, waaruit bleek dat dr. [X] niet had gehandeld zoals van een redelijk vakbekwaam gynaecoloog in gelijke omstandigheden verwacht mocht worden. In het hoger beroep heeft het hof besloten dat er nadere deskundige voorlichting nodig is om de grieven van dr. [X] te beoordelen. Het hof heeft vragen geformuleerd voor de deskundige, prof. dr. G.H.A. Visser, en heeft bepaald dat deze deskundige aanwezig moet zijn bij de volgende zitting om zijn rapport toe te lichten.

De zaak is complex en raakt aan belangrijke juridische en medische vraagstukken, waaronder de standaard van zorg die verwacht mag worden van medische professionals en de gevolgen van eventuele fouten voor de betrokken partijen. Het hof heeft de behandeling van de overige grieven aangehouden in afwachting van het nadere deskundigenbericht. De beslissing van het hof is op 21 december 2000 uitgesproken.

Uitspraak

rolnummer 114/99
21 december 2000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST
in de zaak van:
dr. [X] ,
wonende te [Y] , gemeente [Z] ,
APPELLANT IN PRINCIPAAL BEROEP,
GEÏNTIMEERDE IN INCIDENTEEL BEROEP,
procureur:
mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
t e g e n
1. [A] ,
2. [B] ,
beiden optredende voor zichzelf en in hun hoedanigheid van vertegenwoordigers van hun minderjarige dochter
[C] , allen wonende te [D] ,
GEÏNTIMEERDEN IN PRINCIPAAL BEROEP,
APPELLANTEN IN INCIDENTEEL BEROEP,
procureur:
mr. J.M. Beer.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant ( [X] ) is bij exploot van 8 januari 1999 in hoger beroep gekomen van een op 1 december 1998 uitgesproken vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem, voorzover dit vonnis, onder zaak-/rolnummer 7939/HA ZA 94-505, is
gewezen tussen geïntimeerden ( [A] c.s.) als eisers en [X] als gedaagde.
Bij memorie heeft [X] vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof dat vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij arrest, [A] c.s. in hun vordering niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel hen deze zal ontzeggen met, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van hen in de kosten van de procedure in beide instanties, de kosten van het voorlopig deskundigenbericht daaronder begrepen.
Bij memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appèl, tevens houdende wijziging van eis, hebben [A] c.s. de grieven bestreden, zelf in incidenteel beroep één grief aangevoerd, bewijs aangeboden, producties overgelegd en geconcludeerd zakelijk weergegeven dat het hof, in principaal beroep, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [X] - naar het hof begrijpt in de kosten van het hoger beroep en, in incidenteel beroep, dat vonnis zal vernietigen voorzover daarbij het door [A] c.s. gevorderde voorschot niet is toegewezen en dit voorschot, althans een voorschot ter grootte van een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [X] naar het hof begrijpt in de kosten van dat hoger beroep.
Bij memorie van antwoord na wijziging van eis, tevens houdende memorie van antwoord in incidenteel appèl heeft [X] tegen de wijziging van eis als zodanig geen bezwaar gemaakt, de incidentele grief bestreden en geconcludeerd dat het hof het incidenteel beroep zal verwerpen, met veroordeling van [A]
c.s. in de kosten van de procedure in incidenteel appèl.
Partijen hebben hun zaak doen bepleiten, [X] door mr.
0.L. Nunes, advocaat te Utrecht, en [A] c.s. door hun procureur. Zij hebben gepleit aan de hand van pleitnotities, welke aan het hof zijn overgelegd. Ter gelegenheid van de
pleidooien heeft [X] , bij akte, nog nadere producties in het geding gebracht.
Vervolgens hebben partijen de stukken van het geding in beide instanties aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest. De inhoud van al die stukken geldt als hier ingevoegd.

2.De grieven

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de onderscheiden memories.

3.De feiten

In haar tussenvonnis van 28 november 1995 heeft de rechtbank in overweging 2 onder a tot en met e een aantal feiten als ten processe vaststaand opgesomd. Dit vonnis is niet in het appèl betrokken, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.

4.De behandeling van de grieven

4.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
[X] is gynaecoloog. Hij heeft geïntimeerde sub 2 ( [B] ) tijdens haar zwangerschap vanaf eind 1990 en tijdens de bevalling van haar dochter [C] [in] 1991 medische begeleiding verleend. Tijdens die bevalling heeft [X] tot een tangverlossing besloten. Hij heeft daartoe twee maal een tang aangebracht, waarna [C] ter wereld is gebracht. Na haar geboorte bleek [C] letsel en/of afwijkingen te vertonen. [A] c.s. stellen zich in deze procedure op het standpunt dat [X] tijdens de bewuste bevalling één of meer fouten heeft gemaakt en dat [C] als gevolg van deze fouten gehandicapt is geraakt. Zij vorderen, na wijziging van eis in hoger beroep, dat [X] wordt ver­oordeeld om aan hen, pro se, te vergoeden de schade die zij lijden als gevolg van het tekortschietende handelen van
[X] tijdens de bevalling en aan hen, qq, te vergoeden de door [C] als gevolg van dat handelen geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 februari 1994, althans vanaf de dag van de inleidende dagvaarding. Daarnaast vorderen [A] c.s. een voorschot op de door hen gevorderde schade ad f 100.000,--. Tenslotte vorderen [A] c.s. dat [X] in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld, daaronder begrepen de kosten van het voorlopig deskundigenbericht (dat door dr. A.A. Haspels op 15 januari 1994, tijdens de procedure in eerste aanleg, is uitgebracht). [X] betwist dat door hem een beroepsfout is gemaakt.
4.2
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 17 december 1996 een deskundigenbericht gelast en daartoe prof. dr. G.H.A. Visser, gynaecoloog te Utrecht, als deskundige benoemd en hem een aantal vragen voorgelegd. Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank, gelet op het deskundigenbericht van prof. Visser, geoordeeld dat [X] "zowel op grond van onrechtmatige daad als op grond van toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van contractuele verbintenissen te dezer zake aansprakelijk is voor vergoeding van de veroorzaakte schade" (zie overweging 6 van het bewuste vonnis). De vorderingen tot schadevergoeding op te maken bij staat heeft de rechtbank, voorzover althans deze jegens [X] zijn gericht, toegewezen. Het gevorderde voorschot heeft de rechtbank afgewezen. [X] is in de proceskosten veroordeeld (daaronder begrepen de kosten van het voorlopig deskundigenonderzoek van prof. Haspels en het deskundigenonderzoek van prof. Visser).
4.3
Grief II
in principaal beroepricht zich tegen overweging 5
in het bestreden vonnis en strekt, kort gezegd, ten betoge dat de rechtbank ten onrechte op basis van het deskundigenbericht van prof. Visser tot het oordeel is gekomen dat [X] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk vakbekwaam vakgenoot in gelijke omstandigheden had mogen worden verwacht.
4.4
Ter beoordeling van deze grief behoeft het hof nadere deskundige voorlichting. In dat kader zal het hof, op de voet van artikel 224 lid 2 Rv prof. Visser na te noemen nadere vragen voorleggen:
a. In uw deskundigenbericht van 12 januari 1998 schrijft u dat in Nederland in een situatie als de onderhavige het ongebruikelijk is voor een tangverlossing te kiezen. Kunt u dit oordeel nader toelichten? Wilt u daarbij met name ook aangeven of u met "in een dergelijke situatie" (uitsluitend) het oog heeft op de ligging van het hoofd (kruinligging, achterhoofd achter), de indaling (Hodge 3 of 3+) en het gegeven dat sprake was van foetale nood of dat u daarmee (ook) op andere omstandigheden doelt? Wilt u voorts toelichten of u met de term "ongebruikelijk" beoogt aan te geven dat de redelijk bekwame vakgenoot in het onderhavige geval in 1991 (het moment waarop dr. [X] de bewuste handelingen verrichtte) in de regel geen tangverlossing toepaste of dat zulks naar de toenmalige in uw vakkringen levende overtuiging niet behoorde te gebeuren? Zou het oog heeft op dit laatste, zoudt u dan willen aangeven waarop u dat oordeel baseert?
b. Het hof begrijpt uit uw deskundigenbericht dat u het op zich wel kunt billijken dat dr. [X] destijds voor een tangverlossing koos, maar dat u meent dat hij vervolgens een inschattingsfout heeft gemaakt. In dat verband schrijft u dat, indien van "het gebruikelijke beleid" wordt afgeweken, betrokkene zich er terdege van bewust moet zijn "dat de procedure dan ook vlot (lees: ongecompliceerd)" dient te verlopen. Kunt u dit standpunt - ervan uitgaande dat de desbetreffende arts daarvoor (een vlot, ongecompliceerd verloop) wel niet onder alle omstandigheden zal kunnen zorgdragen - nader toelichten?
c. U schrijft "De eerste keer is hard getrokken (...), de tang schoot af en/of werd opnieuw geplaatst (...), maar het
hoofdje volgde niet". Iets verderop schrijft u: "Toen - of mijns inziens reeds eerder bij het niet vorderen van het hoofd bij beginnende tractie (...)". Hieruit lijkt te volgen dat u van oordeel bent dat er twee momenten zijn geweest (na de keuze voor de tangverlossing) dat dr. [X] een andere weg had kunnen/moeten inslaan. Is dit zo? En, zo ja, op welke momenten doelt u dan precies?
d. Naar uw oordeel had dr. [X] op het door u aangegeven moment (of, afhankelijk van uw beantwoording van vraag c: de door u aangegeven momenten) alsnog voor een keizersnee moeten keizen. Heeft u bij dat oordeel betrokken de omstandigheid dat een dergelijke ingreep eerst na enige tijd (het was inmiddels ronde 21.40 uur, zondagavond) had kunnen plaatsvinden c.q. met welk tijdsverloop heeft u in dit verband rekening gehouden? Wat is u inschatting met betrekking tot de toestand van het kind indien dr. [X] toen alsnog voor een keizersnee zou hebben gekozen, zulks tegen de achtergrond van de gegevens die rond 21.40 uur beschikbaar waren?
e. Bij memorie van grieven heeft dr. [X] een rapportage overgelegd van prof. dr. J. de Haan. Zoudt u uw commentaar op dat rapport willen geven? Hetzelfde geldt voor hetgeen prof. De Haan heeft geschreven in commentaar op de memorie van antwoord van [A] c.s. (productie 2 bij akte van 21
november 2000).
f. Heeft u overigens nog opmerkingen die naar uw oordeel voor het hof van belang zouden kunnen zijn?
4.5
Het hof zal, eveneens op de voet van artikel 224 lid 2 Rv., bepalen dat de deskundige ter na te noemen terechtzitting aanwezig zal zijn teneinde vragen van het hof en/of partijen naar aanleiding van zijn rapporten te beantwoorden en/of een mondelinge toelichting daarop te geven.
4.6
De behandeling van de overige grieven wordt, in afwachting van het nadere deskundigenbericht en bovengenoemde bespreking ter terechtzitting, eveneens aangehouden.
4.7
[X] zal, als appellant in principaal beroep, het (nadere) voorschot aan de deskundige moeten betalen.
4.8
Het hof ziet aanleiding het cassatieberoep te beperken zoals in het dictum weergegeven.

5.Beslissing

Het hof:

beveelt een nader onderzoek door de bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 17 december 1996 benoemde deskundige prof. dr.
G.H.A. Visser;
draagt de deskundige op bij nader schriftelijk bericht de in rechtsoverweging 4.4 van dit arrest geformuleerde vragen te beantwoorden;
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat ieder van partijen vóór 10 januari 2001 kopieën van de overige gedingstukken aan de deskundige zal doen toekomen;
bepaalt het voorschot ter zake van het nadere bericht van de deskundige en zijn toelichting daarop ter zitting op
f 2.500,-;
bepaalt dat [X] dit bedrag vóór 10 januari 2001 ter griffie van het hof zal deponeren door overmaking naar rekeningnummer 19.23.25.728 Rabobank/DS 521 ten name van Gerechten in het Arrondissement Amsterdam onder vermelding van "voorschot deskundige rolnummer 114/99";
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van genoemd voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige dan zijn nader onderzoek zal beginnen;
bepaalt dat de deskundige zijn schriftelijk, ondertekend, nader bericht vóór 10 februari 2001 zal inleveren ter griffie van dit hof;
bepaalt dat de griffier van dit hof terstond na ontvangst daarvan aan partijen kopieën van het nadere bericht zal toezenden;
bepaalt voorts dat deze zaak verder zal worden behandeld op de terechtzitting van deze kamer van 27 februari 2001 om 9.30 uur;
bepaalt dat de griffier van dit hof de deskundige, partijen en hun raadslieden voor genoemde terechtzitting zal oproepen;
bepaalt, voorzover rechtens mogelijk, dat het cassatieberoep niet dan tegelijk met dat tegen het eindarrest in deze zaak kan worden ingesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rutten-Roos, Goslings en Du Perron en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2000.