in de zaak nr. 0158/97 TC
de dato 24 augustus 1999
1.1. Op 1 augustus 1997 is een beroepschrift ingekomen van mr. X en Y van Z, belastingadviseurs te Q, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid O B.V.. te P, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict K (hierna: de inspecteur) van 7 juli 1997, kenmerk oooo, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van de inspecteur van 19 juni 1996, kenmerk xxxx, betreffende een geschil over de wijze van monsterneming, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f. 150,00 geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 13 oktober 1998. Daar zijn verschenen mr. X en Y namens belanghebbende; namens de inspecteur zijn verschenen mr. F, mr. G, mr. H. en mr. I.
Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
2.1. Op 14 juni 1996 hebben de douaneambtenaren (de ambtenaren) te W onder nummer pppp ten name van belanghebbende een aangifte ten uitvoer (ED 69) aanvaard van goederen, van oorsprong uit Nederland en bestemd voor Turkmenistan, in de aangifte omschreven als:
"Vlees van runderen, bevroren; delen zonder been.
Andere delen zonder been, elk deelstuk individueel verpakt, met een gehalte aan mager rundvlees (m.u.v. vet) van 50% of meer".
De goederen zijn aangegeven onder restitutiecode 0202 30 90 400. De partij omvatte 996 kartons, waarin zich ca 7.000 deelstukken vlees met een netto massa van 24.927 kg bevonden. Ter verkrijging van restitutie van landbouwheffing werd tevens het formulier L, nummer VE qqqq F, overgelegd.
2.2. De ambtenaren hebben de verificatie aangehouden; zij hebben zes kartons geselecteerd voor een daadwerkelijke controle, en daarbij geconstateerd dat in twee van de zes dozen zich drie stukken vlees bevonden die niet waren verpakt. Op 14 juni 1996 hebben de ambtenaren één deelstuk als monster onder nummer 840.6.271 voor onderzoek gezonden naar het Douane Laboratorium te Amsterdam (het Laboratorium).
2.3. Eveneens op 14 juni 1996 heeft belanghebbende de inspecteur verzocht een beschikking te nemen in het geschil over de wijze van monsterneming. Op 19 juni 1996 heeft de inspecteur de sub 1.1. vermelde beschikking genomen, waarbij hij verklaart dat op juiste wijze monster is genomen en dat elk deelstuk van de aangegeven partij vlees moet voldoen aan de voorwaarden waaronder die restitutiecode kan worden gebruikt. Hiertegen heeft belanghebbende op 18 juli 1996 een bezwaarschrift ingediend.
2.4. Op 19 augustus 1996 hebben de ambtenaren een formulier voor beëindiging verificatie aan belanghebbende verzonden waarin werd medegedeeld: Uitslag van de verificatie: niet conform. Bevinding van het laboratorium:
"Het naar het laboratorium ingezonden monster was individueel verpakt. Soort vlees: bevroren rundvlees zonder been. Het gehalte aan vlees (met uitzondering van slachtafvallen en vet) bedraagt 50% of meer."
"Bij daadwerkelijke opname werd geconstateerd dat zich meerdere onverpakte delen vlees in de dozen bevonden. De goederenomschrijving (vak 31) wordt: bevroren rundvlees, zonder been, niet individueel verpakt met een gehalte aan rundvlees (met uitzondering van slachtafvallen en vet) van 50 % of meer, restitutiecode 0202 30 90 900. Goederencode (vak 33) wordt 0202 30 90 00 R900.0000.10"
Gelet op de tekst van de beschikking heeft de Tariefcommissie het geschil opgevat als een geschil over de vraag of het terecht is de restitutienomenclatuur zo uit te leggen, dat de restitutie voor een gehele partij wordt geweigerd, reeds omdat één deelstuk niet voldoet aan de eis dat ieder deel afzonderlijk verpakt dient te zijn.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Belanghebbende heeft vooreerst aangevoerd, dat in het kader van de fysieke controle ter vaststelling van het gehalte aan mager rundvlees slechts één verpakt deelstuk met een gewicht van 2 kg is geselecteerd als representatief monster voor de gehele partij. Vlees is geen homogeen product daarom dient een aantal deelstukken in de beoordeling te worden betrokken. Doordat een eventueel heronderzoek in de praktijk van het laboratorium geschiedt op hetzelfde materiaal als het eerste onderzoek, biedt dit geen oplossing voor een latere beoordeling. Voorts heeft belanghebbende doen aanvoeren, dat toen bij de monsterneming werd geconstateerd dat een stuk, of enkele stukken vlees onverpakt waren, niet is aangegeven dat dit enige consequenties zou hebben voor de restitutiecode. Daarom is toen niet om een heronderzoek gevraagd. Het is niet juist om op basis van een of meer deelstukken die niet aan de eisen voldoen een gehele partij als niet restitutiewaardig te beschouwen. De uitkomsten van een onderzoek van een representatief genomen monster moeten naar rato op de gehele partij worden toegepast.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De inspecteur heeft gesteld dat de voorwaarden waaronder de restitutie wordt toegekend zijn opgenomen in de tekst van de Verordening (EEG) nr.656/91 van de Commissie van 19 maart 1991 (de restitutieverordening). Voor de onderhavige goederen bevat de verordening een zeer strikte formulering, te weten "delen zonder been, ieder afzonderlijk verpakt, met een gehalte aan mager rundvlees (met uitzondering van vet) van 50 % of meer". Op grond van deze omschrijving kan de restitutie voor een hele partij worden geweigerd, zelfs als maar een enkel deelstuk in de partij niet aan de voorwaarden voldoet. Gelet op de omschrijving van de betrokken goederen in de restitutieverordening, is één deelstuk zeker representatief te achten voor een partij die, gezien de aangifte, dient te bestaan uit dekstukken die elk individueel verpakt zijn en elk moeten voldoen aan het gestelde percentage vlees. Wanneer één deelstuk niet voldoet aan de eisen, is dat reden om de restitutie te weigeren. De waarneming van enkele delen die niet individueel waren verpakt maakt heronderzoek op dit aspect zinloos.
6.1. De aangifte is gecorrigeerd naar aanleiding van de fysieke opneming waarbij in twee van de zes als monster genomen dozen, in totaal circa tweeënveertig deelstukken, een drietal onverpakte stukken vlees zijn aangetroffen. De inspecteur heeft op die grond de gehele partij ingedeeld onder post 0202 30 90 900 van de restitutienomenclatuur.
6.2. De bezwaren tegen de monsterneming op zich acht te Tariefcommissie niet terecht. Evenwel de conclusie dat door de aanwezigheid van drie onverpakte stukken op een hoeveelheid van tweeënveertig de partij moet worden ingedeeld als zou die in zijn geheel uit dergelijke stukken bestaan, acht de Tariefcommissie onjuist.
6.3. Het is niet ondenkbaar dat er bij de verpakking fouten zijn begaan, en daarom is meer in overeenstemming met de economische werkelijkheid om de onderhavige partij op grond van de bevindingen van de ambtenaren naar evenredigheid in de delen in de restitutienomenclatuur
De Tariefcommissie acht termen aanwezig de inspecteur op de voet van artikel 11b van de Tariefcommissiewet te veroordelen in de proceskosten, welke met toepassing van het Besluit proceskosten fiscale procedures worden vastgesteld op 2 (beroepschrift en verschijnen zitting) x 2 (gewicht) x f. 710,00 = f. 2.840,00.
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, voor zover deze handelt over de indeling in de restitutienomenclatuur;
- bepaalt dat 39/42 deel van de partij ingedeeld moet worden onder post 0202 30 90 400 van de restitutienomenclatuur en 3/42 onder post 0202 30 90 900
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot f. 2.840,00, aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het griffierecht ad f. 150,00 te vergoeden.
Aldus gewezen in raadkamer op 24 augustus 1999 door mr. H.M.J.I. Steenbergen, voorzitter, mr. F.H.M. Possen, ondervoorzitter, H.J. Bokhorst, gewoon lid, mr. R.R. Winter, plaatsvervangend lid, en jhr. ing. K.J.L. Hesselt van Dinter, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
voor deze
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 11 juli 2000