ECLI:NL:GHAMS:1999:AL8196

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
0140/97
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H.M.J.I. Steenbergen
  • F.H.M. Possen
  • J.W.M. Tijnagel
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • Th.J.G. van Berkum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling douanerechten voor ingevoerde kersen met bijzondere bestemming

In deze zaak heeft de Tariefcommissie op 26 augustus 1999 uitspraak gedaan over een verzoek van X B.V. om terugbetaling van douanerechten die geheven zijn op ingevoerde kersen. De belanghebbende, X B.V., had een beroep gedaan op een verlaagd tarief van 10% voor de invoer van kersen, bestemd om te worden verwerkt in chocoladeproducten. Echter, de douane had vastgesteld dat de belanghebbende niet beschikte over de vereiste vergunning voor bijzondere bestemmingen ten tijde van de invoer. De Tariefcommissie oordeelde dat zonder deze vergunning geen terugbetaling van de geheven douanerechten kon plaatsvinden. De belanghebbende had ook niet kunnen aantonen dat de aanvraag voor de vergunning in 1994 onterecht was geweigerd. Bovendien was de overdracht van de goederen aan A N.V. in België niet relevant voor de terugbetaling, omdat zowel de cedent als de cessionaris over een vergunning bijzondere bestemming moesten beschikken. De Tariefcommissie bevestigde de eerdere uitspraak van de inspecteur en wees het verzoek om terugbetaling af.

Uitspraak

DE TARIEFCOMMISSIE
Uitspraak
in de zaak nr. 0140/97 TC
de dato 26 augustus 1999.
1. De procedure
1.1. Op 23 juni 1997 is een beroepschrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Z (hierna: de inspecteur) van 21 mei 1997, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van 29 november 1996, bij welke beschikking een verzoek tot terugbetaling is geweigerd, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 150,-- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 21 april 1998. Daar zijn verschenen namens belanghebbende C.J. van X-van L en C. van X en namens de inspecteur mr. H en S. De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
1.4. Bij brief van 12 augustus 1998 heeft de Secretaris namens de Tariefcommissie aan de inspecteur om nadere inlichtingen verzocht, welke deze bij brief van 4 september 1998 heeft verstrekt. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 15 september 1998. Partijen hebben vervolgens schriftelijk medegedeeld hun standpunten niet nader mondeling uiteen te willen zetten.
1.5. De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 9 februari 1999. Partijen, aan wie mededeling van plaats en tijdstip van deze behandeling is gedaan, zijn niet ter zitting verschenen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is importeur van grondstoffen voor producten van chocolade; zij verkoopt die goederen aan in Nederland en België gevestigde chocoladefabrikanten.
2.2. De douane-expediteur H B.V. te Z heeft in opdracht van belanghebbende bij de douaneambtenaren te Z de volgende aangiften ten invoer gedaan:
- op 7 oktober 1994 onder nummer ... 94 11000218 van 200 vaten "zure kersen op alcohol, met een diameter van niet meer dan 19,9 mm, al dan niet ontpit, bestemd om te worden verwerkt in chocoladeproducten", van oorsprong uit Slovenië. Aangegeven werd post 2008 60 39 van het Tarief van invoerrechten (GDT) met de aanvullende goederencode 020 005. De douanewaarde bedroeg f 55.414,--
- op 28 november 1994 onder nummer ,... 94 11002483 van 220 vaten "zure kersen op alcohol, met een diameter van niet meer dan 19,9 mm, al dan niet ontpit, bestemd om te worden verwerkt in chocoladeproducten", van oorsprong uit Slovenië. Aangegeven werd post 2008 60 19 van het GDT en de aanvullende code 020.003. De douanewaarde bedroeg f 57.287,--.
Op de aangiftenformulieren stond telkens vermeld "T5/Bijzondere bestemmingen". Daarmede werd een beroep gedaan op de verlaagde heffing van 10% douanerechten.
Omdat belanghebbende geen vergunning "bijzondere bestemming" kon overleggen heeft de douane bij de beëindiging van de verificatie op 10 mei 1995 met betrekking tot beide aangiften de goederen ingedeeld onder post 2008 60 19 van het GDT, met de aanvullende code 090 000, hetgeen vanwege het bij deze post horende tarief van 32% heeft geleid tot meer verschuldigde douanerechten, ten bedrage van respectievelijk f 12.191,10 en f 12.603,20.
2.3. Belanghebbende heeft de goederen doorverkocht en afgeleverd aan A N.V. te I (België). Deze vennootschap beschikte over een vergunning bijzondere bestemmingen.
2.4. Bij brief van 10 januari 1995 heeft belanghebbende verzocht met betrekking tot voormeld product een vergunning bijzondere bestemmingen te verlenen. Belanghebbende is op dit verzoek gehoord. In het verslag van deze bespreking is onder meer vermeld:
"Gemaakte afspraken, aanvraag ingetrokken.
Aanvraag vergunning bijzondere bestemming is om praktische redenen ingetrokken. Belanghebbende is niet in het bezit van een AGP (de Tariefcommissie leest: accijnsgoederenplaats). Wel heeft men een vergunning geregistreerd bedrijf. Het aanvragen van een AGP is op dit moment problematisch omdat men (nog) niet kan voldoen aan de eis van een minimum voorraad van 5.000 liter. Om praktische redenen is gekozen voor de oplossing de goederen met een T-document over te brengen naar België en aldaar de zending in te klaren met gebruikmaking van de vergunning RBB van de klant.".
2.5. Op 17 juli 1996 heeft belanghebbende met betrekking tot de sub 2.1. genoemde aangiften verzocht om teruggaaf van de nageheven bedragen. Dit verzoek is bij de sub 1.1. vermelde beschikking geweigerd.
2.6. Op 6 juni 1997 is aan belanghebbende met ingang van 21 mei 1997, de datum waarop de bestreden uitspraak op het bezwaarschrift werd gedaan, een vergunning bijzondere bestemmingen algemeen (doorlopend), nr. .../..270, verleend.
3. Het geschil
In geschil is of het verzoek om terugbetaling terecht is afgewezen.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Bij controle door de douane van de onderwerpelijke invoeraangiften van kersen in alcohol, werd medegedeeld dat bij het Douanedistrict Arnhem om een vergunning bijzondere bestemming moest worden verzocht. De douane heeft geweigerd die vergunning te verlenen, waardoor na beëindiging van de verificatie de heffing naar het normale conventioneel tarief is voldaan. Achteraf bezien is die vergunning ten onrechte geweigerd omdat reeds toen aan de voorwaarden werd voldaan. Met ingang van 21 mei 1997 is de vergunning alsnog verkregen. Het douanedistrict Z had de heffing met betrekking tot de onderhavige goederen alleen willen terugbetalen, indien de gevraagde vergunning in 1995 zou zijn verleend.
4.2. Het heeft van aanvang af in de bedoeling gelegen om alleen aangifte ten invoer te doen voor de afnemer A N.V. in België. De goederen zijn naar dit bedrijf getransporteerd en aldaar in chocoladeproducten verwerkt. De goederen zijn alleen op naam van belanghebbende ingeklaard om de naam van de leverancier af te schermen.
4.3. Indien de levering van de goederen zou zijn geschied door middel van een transport onder geleide van een document T1, had het verlaagde tarief wel kunnen worden toegepast.
4.4. De Gemeenschap heeft nu een opbrengst verkregen, waarop zij op grond van de door haar in het leven geroepen Regeling Bijzondere Bestemmingen geen recht zou hebben gehad.
5. Het standpunt van de inspecteur
Voor een beroep op een verlaagd recht moet bij het doen van de aangifte over een vergunning bijzondere bestemming worden beschikt. Belanghebbende beschikte ten tijde van de invoer van de onderwerpelijke goederen niet over deze vergunning. Alleen vergunninghouders kunnen goederen, die tegen een verlaagd recht zijn ingevoerd, aan elkaar overdragen. De douanerechten zijn terecht naar het normale tarief geheven; de teruggaaf is daarom op goede gronden geweigerd.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Het door belanghebbende gevraagde verlaagde tarief van 10% geldt alleen voor de invoer van - onder post 2008 60 19 van het GDT vallende - kersen, indien daaraan de bijzondere bestemming "bestemd om te worden verwerkt in chocoladeproducten" wordt gegeven onder de gestelde bijzondere voorwaarden. Ingevolge artikel 291, lid 1, in samenhang met lid 2, van de Uitvoeringsverordening van het Communautair douanewetboek (UCDW) dient voor het in het vrije verkeer brengen van goederen met toepassing van een gunstige tariefregeling uit hoofde van hun bijzondere bestemming, door de douaneautoriteiten van de Lid-Staat, waar de aangifte wordt gedaan, een schriftelijke vergunning te worden verleend aan degene die de goederen invoert of doet invoeren. Belanghebbende beschikte ten tijde van de invoer niet over een zodanige vergunning; er kan geen terugbetaling worden verleend als ware die vergunning wel aanwezig. Belanghebbende heeft haar stelling dat de aanvraag voor haar vergunning in 1994 zonder grond is geweigerd, gelet op het onder 2.4. opgenomen verslag, niet aannemelijk gemaakt.
6.2. De onder 2.3. vermelde overdracht van de goederen aan A N.V. in België kan evenmin aanleiding geven tot terugbetaling van de geheven rechten, aangezien voor toepassing van het verlaagde recht bij overdracht ingevolge de artikelen 297, 298 en 300 UCDW is vereist dat zowel de cedent als de cessionaris over een vergunning bijzondere bestemming beschikken.
6.3. Nu het vervoer van de goederen niet onder geleide van een document T1 is geschied, kan geen beroep worden gedaan op de gevolgen die zouden zijn ingetreden indien dit wel het geval zou zijn geweest.
7. De proceskosten
De Tariefcommissie acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 11b van de Tariefcommissiewet.
8. De beslissing
De Tariefcommissie bevestigt de uitspraak, waarvan beroep.
Aldus gewezen op 26 augustus 1999 door mr. H.M.J.I. Steenbergen, voorzitter, mr. F.H.M. Possen, ondervoorzitter, mr. J.W.M. Tijnagel, gewoon lid, mr. C.W.M. van Ballegooijen, plaatsvervangend lid, en mr. Th.J.G. van Berkum, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Padt als secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 7 september 1999.