in de zaak nr. 0115/96 TC
de dato 24 augustus 1999
1.1. Op 10 juni 1996 is een beroepschrift ontvangen van mr. A, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict B (de inspecteur) van 4 juni 1996, nr. T2.2-../94, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling van 10 november 1994, nr. T2.2-2../94, vermelde bedrag aan douanerechten, groot f 31.929,70, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 150,-- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van 25 november 1997.
Daar zijn verschenen namens belanghebbende mr. A voornoemd en B. De inspecteur, die bij aangetekende brief van 27 oktober 1997 van plaats, dag en uur van de zitting op de hoogte is gesteld, is niet ter zitting verschenen.
2.1. Op 6 maart 1992 heeft belanghebbende bij de ambtenaren te B onder nummer 0000.21.763.01 92 98000325 aangifte ten invoer gedaan van "702 kartons kleurentelevisies met ingebouwde beeldbuis met een diameter van niet meer dan 42 cm, doch niet minder dan 15.5 cm diameter met bijbehorende onderdelen" van oorsprong uit India. De goederen zijn aangegeven onder post 8528 10 71 van het Tarief van invoerrechten (GDT); de douanewaarde bedroeg f 228.069,--. Door vermelding van de code 142 werd aanspraak gemaakt op toepassing van een preferentieel tarief in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem (APS). Daartoe werd een op 2 januari 1992 afgegeven certificaat van oorsprong, formulier A, nr. E1 4069172, -hierna: het certificaat- overgelegd. Het conventionele tarief bedroeg 14% van de douanewaarde, het preferentiële tarief 0%. Exporteur van de goederen was C Ltd te New Delhi.
2.2. Een "Mission Report" van D. Murphy van de Europese Commissie van 26 november 1992, luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
" Introduction
A Mission of the European Community was conducted in India from 12 November 1992 to 27 November 1992 in respect of colour televisions (CTV's) exported to the European Community under the provisions of the Generalised System of Preference (GSP). The purpose of the mission was to verify, in conjunction with the appropriate Indian authorities, that the exported CTV's fulfilled the GSP rules of origin requirements.
(...)
Findings
The circumstances concerning eligibility of CTV's for
prefential treatment under the GSP varied from manufacturer to manufacturer but the areas of non-compliance may be summarised under the following headings:
(a) use of imported 14" CPTs described as originating in India.
(b) use of 14" and 20" CPTs manufactured in India which do not qualify in their own right for GSP originating status.
(c) use of imported transistors described as indigenous.
(d) issue of GSP certificates of origin Form A requested by the principal exporter some days or weeks after the shipment of the goods.
Details of the findings in respect of each manufacturer are contained in the annexed enclosures.
Conclusion
On the basis of the verifications carried out the bulk of the CTV's exported to the European Community, as identified on the attached schedules, do not meet the GSP origin requirements as laid down in E.C. Regulation 693/88. The relevant GSP certificates were issued on the basis of false of inaccurate information provided by the
manufacturers and should therefore be cancelled by the competent authorities. Details of the relevant certificates identified to date are contained in the schedule at enclosure 2.
(...)
Enclosure 6
Verification of GSP origin status of CTV's exported to the European Community by Weston Electroniks Ltd, New Delhi.
(...)
Findings
(a) 14" CTV's
- the value of all the imported components, including the imported 14" CPT's, used in the manufacture
up to February 1992, was within the 40% requirement.
- the Samtel 14" CPT's used since February 1992
do not qualify for GSP origin and therefore the
value of the non-originating component exceeds
40%.
- further enquiries have still to be made concerning
the origin of the transistors used, particularly
for the CTV's manufactured with imported CPT's.
(...)
Conclusion
(...)
Some 14" CTV's exported to EC by Weston Electroniks Ltd, since February 1972 contained ineligible CPT's manufactured by Samtel. Identification of these consignments will require further investigation.
The relevant certificates which have been identified at this date are listed at Weston 1".
2.3. Een brief van Jayant Prasad van de ambassade van India in Brussel van 9 september 1994, nr. BRU/204/A/15/92, gericht aan de Commissie van de Europese Gemeenschap, luidt, voor zover van belang, als volgt:
"I am writing with reference to your letters No. 007119 of
21 April 1994 and No. 010989 of 4 July 1994 regarding the
GSP admissibility of colour televisions manufactured in India and exported to the European Community.
I have now been advised by the Ministry of Commerce, Government of India, to convey to the Commission that the GSP Certificates issued in respect of CTVs exported by Weston Electronics (15886 units) in 36 consignments between May 1991 and October 1992 (...) have been withdrawn, as per details indicated below:
(a) C : See the annexure attached to this
letter.
(...)
We do expect that with this action we could consider cases in respect of the earlier consignments by C (...) as closed.
Annexure
Exports of 14" coulour televisions to EC by Weston Ltd.
Date Cert.No Size Qty Exp Importer
02-01-92 4069172 14 Inch 700 C D
2.4. De sub 1.1. vermelde uitnodiging tot betaling is als volgt gemotiveerd:
"In maart 1993 (de Tariefcommissie leest 1992) werden door u aangiften ten invoer tot verbruik gedaan onder Im 4 nr. 00002176301 92 98000325 van kleurentelevisies met ingebouwde beeldbuis met een diameter van niet meer dan 42 cm doch niet kleiner dan 15,5 cm. van goederencode 8528 1071 010 004.
Uit het "mission report" en een aanvullend bericht van de Indiase autoriteiten aan de Europese commissie in Brussel is gebleken, dat het bij de invoeraangifte overgelegde certificaat form A nr. E1 4069172 is ingetrokken, omdat de goederen niet voldoen aan de oorsprongscriteria zoals bepaald in de Verordening (EEG) nr. 693/88.
In verband hiermede werd bij invoer ten onrechte geen invoerrechten in rekening gebracht.".
In geschil is de rechtmatigheid van de onderwerpelijke navordering.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Op basis van het originele certificaat, dat door de bevoegde autoriteiten in India is afgegeven, mocht worden aangenomen dat de ten invoer aangegeven partij kleuren-televisies van Indiase oorsprong was; op basis van het desbetreffende cognossement is vastgesteld dat de partij kleurentelevisies rechtstreeks uit India afkomstig was; de invoer is zonder enige opmerking afgehandeld zonder heffing van douanerechten; de vordering van de inspecteur is gebaseerd op artikel 221, lid 1, van het Communautair douanewetboek (CDW), dat ten tijde van de aangifte in 1992 niet van toepassing was. De inspecteur is derhalve niet ontvankelijk in zijn vordering.
Belanghebbende is nimmer in kennis gesteld van een nader onderzoek naar de televisies, noch is zij uitgenodigd voor deelname aan een dergelijk onderzoek. Voorts is vóór de beschikking tot navordering nimmer aan belanghebbende, C of aan de Portugese handelaar D medegedeeld dat het certificaat ongeldig was verklaard of dat niet aan de oorsprongscriteria werd voldaan. Er is geen stuk overgelegd, waaruit blijkt dat het certificaat op grond van een op basis van een artikel 13 van de Verordening (EEG) nr. 693/88 gehouden onderzoek vervallen is verklaard. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 2 van de Verordening (EEG) nr. 1697/79 (de Verordening navordering), zodat de inspecteur niet ontvankelijk is in zijn vordering.
4.2. De uitnodiging tot betaling is gebaseerd op artikel 221, lid 1, van het CDW en mist daardoor juridische grondslag, nu de invoer dateert van vóór de invoering van dit wetboek en daaraan geen terugwerkende kracht is verleend. De inspecteur moet niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard.
4.3. De inspecteur heeft niet het gehele "mission report" overgelegd, maar slechts bepaalde delen daaruit. De navordering is dus gebaseerd op stukken die aan belanghebbende niet ter inzage zijn gegeven. Aldus heeft de inspecteur gehandeld in strijd met de regels en de beginselen van openbaar bestuur en van een behoorlijke procesorde.
4.4. Het certificaat is op 28 december 1991 afgegeven; de tv's zijn dus eerder, in ieder geval vóór februari 1992 geproduceerd. Gelet op de bevindingen in het "mission report", moet worden geconcludeerd dat de onderhavige
kleurentelevisies voldoen aan de 40%-eis. Naar de transistors moest nog nader onderzoek worden gedaan. Zonder dit nader onderzoek kan niet worden vastgesteld of de kleurentelevisies aan de omschrijving in het certificaat hebben voldaan. Er is geen verslag van een nader onderzoek overgelegd.
Als bijlage in het "mission report" wordt een "list of enclosures", met daarin onder nummer 6 "Results of verification at C Ltd" genoemd. Vervolgens wordt genoemd: c>C 21-09-1991 4097280. Dit is niet het nummer van onderhavige certificaat, formulier A, nr. E1 4069172.
In het onderdeel van het "mission report", dat als bijlage 8 bij het vertoogschrift is overgelegd, wordt als doel van het onderzoek vermeld: "verification of coast statement produced to U.K. Customs". Het onderzoek is niet gericht geweest op in Nederland ingevoerde kleurentelevisie-toestellen.
Op grond van het vorenstaande dient te worden geconcludeerd dat het "mission report" niet op de onderhavige kleurentelevisies van toepassing is.
4.5. De inspecteur mag niet ruim 2,5 jaar na de verificatie van de goederen bij de invoer nog stellen dat niet aan de oorsprongscriteria werd voldaan omdat, nu de goederen aan particulieren zijn geleverd, het tegendeel niet meer kan worden aangetoond. Evenmin kan nog verhaal worden gehaald op de opdrachtgever.
4.6. Indien de voormelde gronden al niet tot vernietiging van de navordering leiden, dient de uitnodiging tot betaling toch om redenen van billijkheid te worden vernietigd.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De navordering is binnen de wettelijke termijn gedaan. Belanghebbende zou nog steeds aan de hand van de technische specificatie en de administratie van de fabrikant in India kunnen aantonen dat aan de oorsprongscriteria is voldaan.
5.2. De voorwaarden waaronder kleurentelevisies het karakter van producten van oorsprong verkrijgen is geregeld in bijlage III bij de Verordening (EEG) no. 693/88. Aan de de vierde voorwaarde dat alle gebruikte transistors van post 8541 van Indiase oorsprong moeten zijn is niet voldaan, zoals is gebleken nadat daarnaar nader onderzoek is gedaan.
In de uitspraak van 24 september 1990, nummer 12609, (UTC nr. 1990/68) is door de Tariefcommissie beslist dat certificaten achteraf kunnen worden ingetrokken op basis van een ander onderzoek dan het in de artikelen 13 en 27 van de Verordening (EEG) nr. 693/88 voorgeschreven onderzoek.
Uit artikel 94 van de Uitvoeringsverordening van het CDW (UCDW) c.q. artikel 27, lid 2, van Verordening (EEG)
nr. 693/88 blijkt dat de controle op de door de exporteur verstrekte gegevens plaatsvindt door de autoriteiten van het land van uitvoer, niet door de Nederlandse autoriteiten.
Uit het bericht van de Indiase autoriteiten en uit het "mission report" blijkt onomstotelijk de ongeldigheid van het certificaat. Er is geen reden voor gegronde twijfel aan de bevindingen van de Indiase autoriteiten. De goederen zijn niet van Indiase oorsprong; daarom kan er geen preferentiële regeling worden toegepast en is ingevolge artikel 220, lid 1, CDW het aanvullend in te vorderen bedrag geboekt. Verwezen wordt hierbij naar het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-153/94 en C-204/94, waarin werd overwogen dat, indien bij een controle a posteriori - daaronder begrepen het onderzoek van een communautaire onderzoekscommissie - niet kan worden bevestigd dat de oorsprongsregels zijn nageleefd, er moet worden geconcludeerd dat ten onrechte het certificaat is afgegeven en het preferentieel tarief is toegekend.
5.3. Belanghebbende is niet in een nadeliger bewijspositie terechtgekomen, dan wanneer de in artikel 13 en 27 van de Verordening (EEG) nr. 693/88 omschreven procedure was gevolgd. De exporteur dient zich te wenden tot de autoriteiten van het begunstigde land, indien daar wordt afgeweken van de door hem verstrekte gegevens. Belanghebbende had door een schriftelijk verzoek aan de Indiase autoriteiten tegen de ongeldigverklaring in het geweer kunnen komen. Ook had zij om een verklaring van de Indiase exporteur of fabrikant kunnen verzoeken. Belanghebbende had zo ook kunnen informeren of het in het "mission report" bedoelde nadere onderzoek heeft plaats-gevonden c.q. of het certificaat om een andere reden ongeldig was verklaard.
Eerst indien vaststaat dat de Indiase autoriteiten zich in strijd met de zorgvuldigheid en de rechtszekerheid zouden hebben gedragen, is er reden om een brief met de ongeldigheidsverklaring van certificaten, terzijde te stellen.
Door overlegging van het "mission report" en de brief van de ambassade van India te Brussel van 9 september 1994 is
aannemelijk gemaakt dat voor de onderhavige goederen ten onrechte APS-preferentie is verleend. Belanghebbende heeft haar stelling dat wel aan de oorsprongsvereisten is voldaan niet gemotiveerd.
Belanghebbende is verantwoordelijk voor het doen van een juiste aangifte. Het certificaat is bij de aangifte ten invoer niet uitdrukkelijk als geldig aangemerkt. Er is daarop geen controle uitgevoerd, evenmin is een standpunt ingenomen. Er was geen reden om aan de geldigheid van het certificaat te twijfelen; daarom zijn bij de acceptatie van de aangifte geen opmerkingen gemaakt. Op die aanvankelijke acceptatie kan worden teruggekomen.
De omstandigheid dat belanghebbende niet op de hoogte is gesteld van het onderzoek, is geen reden om niet tot navordering over te gaan. Een douane-expediteur behoort te weten dat een certificaat achteraf kan worden gecontroleerd.
Er is in dezen geen sprake van een vergissing van de douaneautoriteiten; derhalve is er geen mogelijkheid om ingevolge artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW van een boeking achteraf af te zien.
5.4. De uitnodiging tot betaling dateert van ná 1 januari 1994 en daarom is daarop het CDW van toepassing. In de uitnodiging tot betaling is derhalve terecht artikel 221, lid 1, CDW genoemd.
5.5. De navordering is gebaseerd op de brief van 9 september 1994 en op het "mission report" voorzover dat is overgelegd. In deze stukken is een duidelijk verklaring gegeven voor de intrekking van het certificaat.
5.6. Voorzover in het beroep een verzoek om terugbetaling wordt gedaan om redenen van billijkheid, dient het niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien deze gronden niet worden genoemd in de artikelen 236 tot en met 239 CDW.
6.1. Bij de sub 2.3. vermelde brief heeft de Counsellor (EC) van de ambassade van India te Brussel aan de Commissie van de Europese Gemeenschap namens het Ministerie van Economische Zaken in India mededeling gedaan dat het onderwerpelijk certificaat is ingetrokken.
Er is geen reden om aan te nemen dat deze mededeling is gedaan door een autoriteit die daartoe niet bevoegd zou zijn.
Zoals uitgesproken in het arrest van het Hof van Justitie van 17 juli 1997, nr. C-97/95 (UTC 1998/12*), was de inspecteur gerechtigd op basis van deze mededeling de procedure tot navordering van de niet-geheven rechten in te leiden. De omstandigheid dat het onderwerpelijke certificaat van oorsprong niet ook in het "mission report" wordt genoemd, laat zulks onverlet. Dit geldt evenzeer voor de door de gemachtigde geuite kritiek op het rapport.
6.2. Op 1 januari 1994 is het CDW in werking getreden. De inspecteur heeft terecht de uitnodiging tot betaling op artikel 221 CDW gebaseerd. Het standpunt van belanghebbende dat in de uitnodiging tot betaling een onjuiste heffingsgrondslag is vermeld, moet derhalve worden verworpen.
6.3. De voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om van navordering af te zien, zijn - voorzover hier van belang - limitatief opgesomd in artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW. Daarin is bepaald dat niet tot boeking achteraf wordt overgegaan wanneer het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt, ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijs niet kan ontdekken en waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan.
6.4. De aanvaarding van een document, waarvan pas achteraf blijkt dat het ongeldig is, kan niet als een vergissing van de Nederlandse douane-autoriteiten worden aangemerkt.
Derhalve is niet voldaan aan de bij artikel 220, lid 2, letter b, CDW gestelde voorwaarden.
6.4. Niet is gebleken dat aan belanghebbende inzage in voor de beslissing van het geschil van belang zijnde geschriften is onthouden. De uitnodiging tot betaling is binnen de daarvoor geldende termijn gedaan. De omstandigheid dat het bedrag van de navordering niet meer op de opdrachtgever kan worden verhaald, komt voor risico van belanghebbende. In zoverre zijn geen beginselen van behoorlijk bestuur geschonden.
6.6. De Tariefcommissie is niet bevoegd de billijkheid van de Europeesrechtelijke regeling van de aansprakelijkheid voor de douaneschuld te beoordelen; die regeling kan dan ook niet op billijkheidsgronden buiten toepassing worden gelaten.
6.7. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep moet worden verworpen.
De Tariefcommissie acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 11b van de Tariefcommissiewet.
De Tariefcommissie bevestigt de uitspraak, waarvan beroep.
Aldus gewezen in raadkamer op 24 augustus 1999 door mr. H.M.J.I. Steenbergen, voorzitter, mr. F.H.M. Possen, ondervoorzitter, H.J. Bokhorst, gewoon lid, en dr. J. Heemskerk en mr. Th.J.G. van Berkum, buitengewone leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Padt als secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 4 april 2000.