ECLI:NL:GHAMS:1999:AA8150

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/2060
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Bijl
  • J. Boersma
  • M. Zwemmer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Landbouwvrijstelling en bestemmingswijziging van percelen bouwland in het HAL-gebied

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 mei 1999 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende de landbouwvrijstelling. De belanghebbende, een agrariër, had percelen bouwland verkocht en de inspecteur van de Belastingdienst stelde dat er sprake was van bestemmingswijzigingswinst. De belanghebbende had in 1993 een concept-koopovereenkomst gesloten voor de verkoop van de percelen, waarbij de mogelijkheid van een bestemmingswijziging naar niet-agrarisch gebruik werd erkend. De inspecteur betoogde dat er een redelijke kans bestond dat de percelen binnen zes jaar een niet-agrarische bestemming zouden krijgen, wat leidde tot een waardestijging die belast zou zijn. De belanghebbende betwistte dit en stelde dat de percelen nog agrarisch gebruikt zouden worden. Het Hof oordeelde dat de inspecteur voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een redelijke kans op bestemmingswijziging was, en dat de landbouwvrijstelling niet van toepassing was. Het Hof vernietigde de uitspraak van de inspecteur en stelde het belastbare inkomen vast op f 126.667,--. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

98/2060
Gerechtshof te Amsterdam
kenmerk: P98/2060
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X-Y te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is op 6 mei 1998 ter griffie van het Gerechtshof een beroepschrift ontvangen, ingediend door A te Q als gemachtigde. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 15 juni 1998. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 31 maart 1998, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f 575.741,--. De aanslag is na bezwaar bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 20.167,--.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 186.667,--.
Ter zitting van 18 maart 1999 zijn verschenen en gehoord B als gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur. De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 19**, heeft bij akte van 31 december 1991 aan haar vijf kinderen de blote eigendom overgedragen van haar onverdeelde aandeel in twee schuren met ondergrond en erf, gelegen a-weg 1 in Z (hierna: de schuren), en twee percelen bouwland, beide gelegen aan de b-weg, eveneens in Z (hierna: de percelen bouwland). De percelen bouwland liggen in R, meer in het bijzonder in R-Zuid, dat deel uitmaakt van het zogenoemde HAL-gebied (de zone Heerhugowaard-Alkmaar-Langedijk). De percelen hadden volgens de geldende planologische regelingen een agrarische bestemming.
2.2. De schuren en de percelen bouwland waren ten tijde van de overdracht verpacht aan firma X. X, de overleden echtgenoot van belanghebbende, is tezamen met zijn vijf broers C, D, E, F en G met ingang van 1 april 1963 een maatschap aangegaan met als doel de gezamenlijke uitoefening van een groententeeltbedrijf. Hiernaast werd een bloembollenbedrijf uitgeoefend.
2.3. Op 2 april 1993 hebben de eigenaren van de percelen bouwland een concept-koopovereenkomst gesloten met H Beheer B.V., een vennootschap die zich bezig houdt met projectontwikkeling. Artikel 5, eerste lid, van de concept-koopovereenkomst luidt voorzover hier van belang als volgt:
"Indien de koper per 2 juli 1993 het verkochte niet of nog niet geheel zal benutten voor realisatie van woningbouw c.q. een ander dan agrarische bestemming, blijft het verkochte geheel danwel gedeeltelijk om niet in gebruik van de verkoper tot uiterlijk 1 januari 1994, waarna definitieve levering volgt. In de maand januari van ieder jaar zal tussen partijen worden overeengekomen of voortgezet gebruik voor dat betreffende jaar geheel of gedeeltelijk mogelijk is."
Als koopprijs werd een bedrag van f 1.349.640,-- overeengekomen. Dit komt neer op een bedrag van f 18 per m².
2.4. Bij akte van 2 juli 1993 is de economische eigendom van de percelen bouwland overgedragen. Artikel 6 van de akte luidt voorzover hier van belang als volgt:
"Aangezien de koper het verkochte op heden niet zal benutten voor realisatie van woningbouw, casu quo een ander dan agrarische bestemming, blijft het verkochte tot uiterlijk een januari negentienhonderd vierennegentig om niet in gebruik bij de verkoper, waarna definitieve levering volgt. In de maand januari van ieder jaar zal tussen partijen worden overeengekomen of voortgezet gebruik voor dat betreffende jaar geheel of gedeeltelijk mogelijk is."
2.5. De overeengekomen koopprijs van f 1.349.640,-- is, vermeerderd met verrekening van een saldobedrag aan lasten en kosten, in 1993 ontvangen. Het aandeel van belanghebbende en dat van haar kinderen in het saldobedrag beliep afgerond f 555.574,--.
2.6. In de 'Nota Bouwen en Wonen' van mei 1990 is onder meer als taakstelling opgenomen dat van 1991 tot en met 1995 6.500 en van 1996 tot en met 1999 4.500 woningen moeten worden gebouwd in het HAL-gebied. Uit de 'Nota ontwikkelingsmogelijkheden HAL-gebied' van november 1990 blijkt dat wordt overgegaan tot bebouwing van R als wordt gekozen voor 'geconcentreerde ontwikkeling'. In het in juni 1993 verschenen concept 'HAL-structuurschets', een concretisering van de woningbouwdoelstellingen voor het HAL-gebied aan de hand van in april 1993 door de betrokken gemeenten verstrekte gegevens, wordt R als één van de bouwlocaties aangewezen en aangegeven dat in 1995 wordt gestart met de bouw van 200 woningen, in 1996, 1997 en 1998 gevolgd door de bouw van jaarlijks 300 woningen. Voorafgaande aan het concept 'HAL-structuurschets' zijn in de regionale pers berichten verschenen over mogelijke woningbouwlocaties in het HAL-gebied. Zo wordt in een bericht van zaterdag 9 januari 1993 melding gemaakt van onder meer de volgende locaties met tussen haakjes het aantal te bouwen woningen: "R-zuid te S (850)", "zuidelijk deel R te T (500)" en "Z-zuidoost (850)".
3. Geschil
In geschil is of belanghebbende ter zake van de verkoop en overdracht van de percelen bouwland in 1993 - belaste -bestemmingswijzigingswinst heeft genoten, zoals de inspecteur verdedigt en belanghebbende bestrijdt.
Bij de aanslagregeling is ten onrechte het onder 2.5 genoemde bedrag van f 555.574,-- bij het aangegeven belastbare inkomen geteld. Tussen partijen is niet in geschil dat, zo het gelijk aan de inspecteur is, het belastbare inkomen van belanghebbende moet worden vastgesteld op f 126.667,--.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en de pleitnota.
4.2. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting het volgende toegevoegd.
De stelling dat de percelen bouwland op het tijdstip waarop de concept-koopovereenkomst is gesloten tot het privé-vermogen van belanghebbende behoorden, neem ik terug.
Wanneer de inspecteur gelijk heeft, wordt ingestemd met een correctie op het belastbare inkomen van f 106.500,--.
De grond heeft braak gelegen vanaf 1980, nu worden er aardappels geteeld. Niet bekend is welke ziekte destijds in de grond zat.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting het volgende toegevoegd.
Voor de stelling dat zich met betrekking tot de percelen bouwland al vóór 2 april 1993 een waardestijging heeft voorgedaan, heeft belanghebbende geen bewijs geleverd.
Alle grond waarop mogelijk woningen zouden worden gebouwd, was al door projectontwikkelaars in bezit genomen. Zij zullen zelden zo maar in het diepe stappen.
De grond wordt nu bouwrijp gemaakt en in het najaar zal de bouw van woningen starten.
De correctie moet uiteindelijk op f 106.500,-- worden gesteld, waardoor het belastbare inkomen f 126.667,-- wordt.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De zogenoemde landbouwvrijstelling, opgenomen in artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, is met ingang van 1 april 1986 (Wet van 27 maart 1986, Stb. 135) in zoverre beperkt, dat van die vrijstelling is uitgezonderd de waardeverandering die verband houdt met de omstandigheid dat de grond
voortaan of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf zal worden aangewend. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 27 augustus 1997, BNB 1997/372, heeft overwogen, blijkt uit de parlementaire geschiedenis dat met de term "waarschijnlijk" beoogd is duidelijk te maken, dat het niet alleen gaat om situaties waarbij op het moment van vervreemding van de grond door een agrariër al vaststaat dat deze binnenkort een andere bestemming zal krijgen, maar ook om situaties waarbij dat weliswaar niet absoluut vaststaat, maar er wel een redelijke kans op is.
5.2. Uit het onder 5.1 overwogene volgt dat het, anders dan belanghebbende meent, voldoende is dat ten tijde van het aangaan van de onder 2.3 genoemde concept-koopovereenkomst c.q. van de onder 2.4 genoemde overdracht van de economische eigendom van de percelen bouwland een redelijke kans bestond dat deze percelen binnenkort een niet-agrarische bestemming zouden krijgen. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur dat voldoende aannemelijk gemaakt, in het bijzonder gelet op het onder 2.6 vermelde en op de onder 2.3 en 2.4 aangehaalde bepalingen. Dat in het gebied waarin de percelen bouwland liggen binnen een termijn van zes jaar woningen zouden worden gebouwd, was, gezien de onder 2.6 vermelde omstandigheden, een reële mogelijkheid. Dat ook belanghebbende met die mogelijkheid rekening hield, is op te maken uit de onder 2.3 en 2.4 geciteerde bepalingen, welke een bestemmingswijziging van de percelen bouwland mogelijk maakten binnen een periode die aanzienlijk korter was dan zes jaar. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat ondanks deze bepalingen een meerjarige voortzetting van agrarisch gebruik te verwachten was. In dit verband heeft de inspecteur nog - niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken - gesteld dat de waarde in het economische verkeer van de percelen bouwland ten tijde van de concept-koopovereenkomst c.q. de overdracht van de economische eigendom bijna driemaal zo hoog was als de waarde in het economische verkeer van deze percelen bij voortgezette agrarische bestemming en dat ook dit een aanwijzing is voor de juistheid van zijn stelling.
5.3. Naar het Hof begrijpt, stelt belanghebbende dat al ten minste zes jaar vóór de realisatie van de waardestijging van een zekere waardestijging op grond van een te verwachten bestemmingswijziging sprake was en dat de gerealiseerde waardestijging in zoverre niet in de winst kan worden begrepen. Nu belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich met betrekking tot de percelen bouwland al lange tijd vóór de vervreemding daarvan een evenbedoelde waardestijging heeft plaatsgevonden, is reeds daarom de stelling van belanghebbende ongegrond.
5.4. Uit al het hiervoor overwogene volgt dat het gelijk aan de inspecteur is. Dit brengt, naar tussen partijen op zichzelf niet in geschil is, mee dat het belastbare inkomen moet worden vastgesteld op f 126.667,--.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De onderhavige zaak hangt samen met de zaken met rolnummers 98/2061, 98/2062, 98/2063 en 98/2064. Gelet op het Besluit proceskosten fiscale procedures worden de kosten vastgesteld op f 4.260,--, te weten f 710,--, vermenigvuldigd met 2 voor proceshandelingen, met 2 voor gewicht en met 1,5 in verband met de samenhang met de hiervoor genoemde zaken. Het Hof stelt de vergoeding in de onderhavige zaak op f 852,--.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur,
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belast- baar inkomen van f 126.667,--,
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belang-
hebbende tot het beloop van f 852,-- en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en
- gelast de inspecteur het betaalde griffierecht van f 80,-- aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 20 mei 1999 door mrs. Bijl, voorzitter, Boersma en Zwemmer, leden, in tegenwoordigheid van mr. Pechler als gerechtsauditeur en Rietbroek als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.