97/21580
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is een beroepschrift ontvangen op 12 november 1997, ingediend door zijn gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 7 oktober 1997 betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 11 maart 1998.
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f 55.857,- en is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 36.057,-.
De inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
Ter zitting van 30 juli 1998 zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde, tot bijstand vergezeld van mr. A, alsmede de inspecteur. Ter zitting is eveneens behandeld het geschil inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1994, kenmerk 97/21581.
Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en met bijlagen overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. Van de overgelegde stukken heeft de wederpartij kennis kunnen nemen en deze heeft zich erover kunnen uitlaten.
Na de zitting heeft het Hof nadere inlichtingen ingewonnen bij de gemachtigde. Op het antwoord van de gemachtigde heeft de inspecteur gereageerd en deze reactie is in afschrift aan de gemachtigde verzonden. Desgevraagd heeft de gemachtigde verklaard geen behoefte te hebben aan een tweede mondelinge behandeling.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende was één van de drie directeuren van XY B.V. te Q en mede-aandeelhouder in deze vennootschap. Eén van de andere directeuren/aandeelhouders was Y.
In de periode januari 1993 tot augustus 1993 genoot belanghebbende f 84.931,- aan inkomsten van XY B.V. XY is op *** 1993 failliet verklaard.
Belanghebbende heeft in 1993 achtereenvolgens mr. B en mr. A (A Advocaten) als advocaat ingeschakeld. Mr. B heeft aan belanghebbende in november 1993 f 5.875,- in rekening gebracht als "voorschot voor diverse rechtskundige werkzaamheden". Het kantoor van mr. A heeft inzake "X/OM Advies" een "voorschotdeclaratie" van f 11.750,- in rekening gebracht. Beide nota's heeft belanghebbende in 1993 voldaan.
2.2. De officier van justitie heeft belanghebbende gedagvaard voor (primair) het leiding geven aan verduistering en bedrieglijke bankbreuk, gepleegd door een rechtspersoon. Op *** 1996 heeft de rechtbank te R belanghebbende veroordeeld. In diverse publicaties in 1996 en 1997 is van deze veroordeling melding gemaakt; in deze publicaties staat de naam van belanghebbende expliciet vermeld.
2.3. Het gerechtshof te S heeft belanghebbende op 3 december 1997 als directeur van XY in hoger beroep veroordeeld wegens het leiding geven aan verduistering en bedrieglijke bankbreuk, gepleegd door een rechtspersoon. Het (verkorte) arrest van het hof behoort tot de gedingstukken. Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld.
2.4. Bij brief van 25 juni 1997 heeft mr. A verklaard dat zijn werkzaamheden voor belanghebbende betrekking hadden op de verwikkelingen voor belanghebbende rond het faillissement van XY, bemoeienissen rond perspublicaties over belanghebbende, uitkeringsperikelen, een tuchtzaak en de strafzaak. In een aanvullende brief van 5 januari 1998 heeft mr. A geschreven
Ik hecht eraan nog een korte toelichting te geven bij mijn brief van 25 juni 1997, nu daarover bij de fiscus kennelijk een verkeerd beeld bestaat.
1. Faillissement
XY is failliet gegaan. Daardoor heeft X zijn baan verloren. X had er als aandeelhouder van XY een groot financieel belang bij dat het faillissement op een ordelijke wijze werd afgewikkeld. Het bleek dat de curator een aantal administratieve zaken anders zag dan X. Dit gaf uitvoerige correspondentie en heeft besprekingen met zowel curatoren als met de rechter-commissarissen in het faillissement opgeleverd. Zo ben ik aanwezig geweest bij het verhoor door de Rechter-commissaris van X.
Die zaak heeft veel tijd gekost en daar was een groot financieel belang in het geding. Het heeft overigens geresulteerd in een vermindering van het aanvankelijke totale crediteuren-bestand.
2. Pers
Er zijn publicaties geweest over X. Per geval is bezien in hoeverre daarop gereageerd moest worden. Er is lijvige correspondentie met een aantal dag- en weekbladen geweest over publicaties. De reden daarvoor was dat zijn kansen op de arbeidsmarkt en dus op een regulier arbeidsinkomen verdwenen door deze publicaties.
3. Uitkering
Over zijn uitkering bestond van tevoren al een meningsverschil hetgeen leidde tot correspondentie met de Bedrijfsvereniging. Zulks was rechtstreeks verbonden aan zijn inkomen.
Afzonderlijk vermelding verdient nog dat ik voor een kort-geding gevoerd heb jegens Y. Dit was een zuiver civiele zaak, die opnieuw te maken had met het hierboven onder punt 2 gememoreerde.
Ik schat dat van de totale werkzaamheden in die periode ongeveer 25% te maken had met de strafzaak, 75% met werkzaamheden die daar niets dan wel zijdelings mee te maken hadden.
2.5. Bij faxbericht van 17 juli 1998 heeft de gemachtigde een advocaat van A Advocaten voor de zitting van 30 juli 1998 als getuige aangemeld. Deze advocaat zou belanghebbende hebben bijgestaan "in een juridische procedure inzake afwikkeling arbeidsgeschillen".
2.6. Op 19 oktober 1998 heeft het Hof de gemachtigde de volgende vragen voorgelegd
- U heeft gesteld dat mr. A met name betrokken was bij de afwikkeling van het faillissement van XY B.V.; zou u het eindverslag van de curator (dan wel het meest recente tussentijdse verslag) ter inzage willen toezenden? Eventueel kunt u ook andere stukken toezenden waaruit de aansprakelijkstelling van belanghebbende blijkt.
- In het beroepschrift stelt u dat belanghebbende in hoger beroep is vrijgesproken; zou u een afschrift van het arrest van het hof willen toesturen?
- Mr. A heeft gesteld dat hij strafrechtelijk werkzaam was op basis van een toevoeging; op welke datum is deze toevoeging afgegeven?
Bij brief van 29 oktober 1998 heeft de gemachtigde geantwoord met verwijzing naar een brief van mr. A. Daarin schrijft mr. A dat hij op twee vragen antwoord kan geven, dat ten onrechte in het beroepschrift was vermeld dat belanghebbende in hoger beroep was vrijgesproken en dat hij vanaf 14 januari 1995 op basis van een toevoeging was opgetreden voor belanghebbende. De eerste vraag heeft de gemachtigde niet beantwoord.
2.7. Bij brief van 11 november 1998, waarvan een afschrift aan de gemachtigde is verzonden, heeft de inspecteur geconstateerd dat de gemachtigde de eerste vraag niet had beantwoord.
2.8. In zijn aangifte heeft belanghebbende een bedrag van f 19.108,- aan aftrekbare kosten vermeld, waarvan f 17.625,- aan advocaatkosten.
3. Geschil
In geschil is de vraag of en in hoeverre de advocaatkosten aangemerkt kunnen worden als aftrekbare kosten.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en de pleitnota's.
4.2.1. Ter zitting heeft de gemachtigde nog verklaard dat hij er mee instemt dat mr. A niet als getuige verklaringen aflegt doch ter bijstand; dat hij zich, afgezien van het geschilpunt, aansluit bij de pleitnota van de inspecteur.
4.2.2. Mr. A heeft ter zitting verklaard dat het hem spijt dat hij de uren ten behoeve van belanghebbende niet gesplitst heeft bijgehouden; dat b, een civiele advocaat, belanghebbende naar zijn kantoor had verwezen en dat hij (A) zich in het algemeen toelegt op strafzaken; dat begin 1995 de strafzaak pas ging lopen en dat hij zich aanvankelijk bezig hield met de faillissementskwesties; dat de curator, mr. C, belanghebbende civielrechtelijk aansprakelijk had gesteld en dat hij (A) aanwezig was geweest bij de verhoren bij de curator en de rechter-commissaris; dat het ging om bestuurdersaansprakelijkheid en het mogelijke faillissement van belanghebbende in privé; dat de aanduiding van belanghebbende in de brief van 5 januari 1998 "als aandeelhouder van XY" onzin is; dat op dit moment nog procedures lopen inzake de WW-uitkering aan belanghebbende; dat de tuchtzaak slecht is afgelopen voor belanghebbende; dat een kort geding is gevoerd om Y te laten stoppen met negatieve publicaties; dat de procedures inzake de aansprakelijkstelling en de strafzaak nog lopen; dat aan belanghebbende ten laste is gelegd faillissementsfraude en verduistering; dat naar heel voorzichtige schatting de aan de zaken X bestede tijd als volgt valt te splitsen: tuchtzaak 20%, strafzaak 7%, faillissement 60%, uitkering 7% en bemoeienissen jegens Y en pers eveneens 7%; dat voorschotnota's in de loop van de tijd verbruikt worden; dat in D (Jersey) geen geld zit; dat er niets meer terug komt uit de aandelen XY.
4.2.3. Belanghebbende heeft nog verklaard dat al zijn werkzaamheden plaatsvonden in het kader van XY; dat ook E directeur was en voor 5% aandeelhouder; dat E zijn aansprakelijkstelling heeft afgekocht; dat Y eveneens gedagvaard is en aansprakelijk is gesteld.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting nog verklaard dat aangenomen kan worden dat het bezwaarschrift per post is verzonden, ondanks het feit dat hij niet meer over de envelop beschikt; dat hij niet weet hoe de zaken van Y fiscaal zijn behandeld.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Op belanghebbende rust de last aan te tonen dat de op zijn inkomsten drukkende kosten hoger zijn geweest dan het in artikel 37, eerste lid, letter a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1993) genoemde bedrag van f 1.578,-. De inspecteur heeft niet betwist dat op belanghebbende kosten voor rechtskundige bijstand hebben gedrukt en het Hof zal dan ook slechts dienen te beoordelen of deze kosten voldoende verband houden met de vervulling van belanghebbendes dienstbetrekking. Daarbij is het Hof, anders dan kennelijk de inspecteur, van oordeel dat niet enkel het beëindigd zijn van de dienstbetrekking voldoende is om het verband tussen de gemaakte kosten en de vervulling van de dienstbetrekking afwezig te achten.
5.2. Mr. A was naar eigen verklaring betrokken bij de aansprakelijkstelling van belanghebbende voor schulden van de inmiddels failliete vennootschap. Kennelijk contact tussen de gemachtigde en mr. A over de door het Hof gestelde vragen heeft er echter niet toe geleid dat deze mogelijke aansprakelijkstelling nader is onderbouwd.
De inspecteur heeft deze onvolledige beantwoording in zijn brief van 11 november 1998 geconstateerd zonder dat deze constatering heeft geleid tot enige inhoudelijke reactie van de gemachtigde.
Het Hof acht dan ook niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de in geschil zijnde advocaatkosten heeft gemaakt in voldoende verband met de gestelde aansprakelijkheid als bestuurder van XY, nog daargelaten de vraag of in casu een dergelijke aansprakelijkstelling voldoende verband zou hebben gehouden met een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking van belanghebbende.
5.3. Het gerechtshof te S (strafkamer) heeft bewezen geacht dat XY door een derde gekochte en betaalde dollarobligaties in pand heeft gegeven voor schulden van XY, dat XY deze dollarobligaties heeft verduisterd en dat belanghebbende hieraan leiding heeft gegeven.
Voorts achtte de strafkamer bewezen dat een aantal warrants ten tijde van het faillissement tot het vermogen van XY behoorden en dat (onder meer) belanghebbende opzettelijk de aanwezigheid van deze vermogensbestanddelen tegenover de curator heeft verzwegen. Het Hof vermag, gelet op deze feitelijke overwegingen van de strafkamer, niet in te zien dat dergelijke handelingen plaats hebben gevonden binnen het kader van een behoorlijke vervulling dan wel afwikkeling van de dienstbetrekking met XY en daaraan doet niet af dat belanghebbende als directeur van XY in staat was deze handelingen te verrichten. Daarbij acht het Hof nog van belang dat de handelingen evenzeer kunnen zijn verricht met het oog op het voorkomen van verlies van het in de aandelen XY besloten vermogen.
5.4. Belanghebbende heeft in algemene zin gesteld dat hij met het oog op het in de toekomst verwerven van een baan, kosten heeft gemaakt om zich te verweren tegen een negatieve beeldvorming in de pers. Deze beeldvorming heeft, naar het oordeel van het Hof, veeleer betrekking op de persoonlijke situatie van belanghebbende en houdt te weinig verband met enige dienstbetrekking om aftrek als kosten van verwerving mogelijk te achten.
5.5. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat hij zich, afgezien van het in geschil zijnde punt, aansluit bij de pleitnota van de inspecteur. In deze pleitnota heeft de inspecteur gesteld dat hij voor telefoonkosten geen hoger bedrag als aftrekbare kosten kan aanvaarden dan f 200,-. Het Hof acht niet aangetoond, ook niet aannemende dat enig bedrag van de advocaatkosten betrekking heeft op het verkrijgen van een sociale uitkering, dat op belanghebbende terzake van de behoorlijke vervulling of afwikkeling van de dienstbetrekking overigens in 1993 meer kosten hebben gedrukt dan f 1.378,- zodat er geen reden is het belastbaar inkomen op een lager bedrag vast te stellen.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 31 mei 1999 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van Rietbroek als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het lid van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.