98/4360
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
PROCES -VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van de inspecteur te P, gedagtekend 22 december 1995, inzake de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1990, het kwijtscheldingsbesluit betreffende de in die navorderingsaanslag begrepen verhoging en de daarbij genomen beschikking inzake heffingsrente.
Het beroep is behandeld op de zitting van 8 juni 1999.
Beslissing
Het Hof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden uitspraak;
vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 67.518 zonder verhoging;
verstaat dat de beschikking inzake heffingsrente wordt aangepast in verband met de vermindering van de navorderingsaanslag;
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten tot een beloop van ƒ 45 en gelast de Staat dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
Gronden
In zijn arrest van 30 september 1998 heeft de Hoge Raad bepaald dat "het omwisselen door belanghebbende buiten medeweten van zijn werkgeefster, kennelijk bij een reisorganisatie en derhalve in het economische verkeer, van het ten behoeve van een door belanghebbende te maken dienstreis ontvangen vliegticket moet worden aangemerkt als het verrichten van een werkzaamheid als bedoeld in artikel 22, lid 1, letter b, van de Wet (Wet op de inkomstenbelasting 1964), zodat het daarmee behaalde voordeel - in geld en in natura - behoort tot zijn inkomsten uit arbeid". De Hoge Raad heeft de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam verwezen, voor een onderzoek naar de omvang van het door belanghebbende genoten voordeel.
Ter zitting van 8 juni 1999 is door partijen het volgende gesteld. Belanghebbende heeft verklaard dat het beleid van zijn werkgeefster destijds was dat ambtenaren die voor de werkgeefster buitenlandse reizen maakten met vluchten langer dan zes uur, businessclass mochten reizen; bij kortere vluchten werd het economyclasstarief vergoed. Belanghebbende heeft voorts verklaard dat hij de reis naar Tokyo en Osaka zelf telefonisch bij het reisbureau heeft geboekt. Hij is er niet zeker van of hij ooit als businessclass-passagier voor deze reis te boek heeft gestaan. Hij meent dat hij indertijd het reisbureau heeft verzocht in plaats van één businessclassticket, twee economyclasstickets te verstrekken en het prijsverschil in dollars. Verder heeft hij gevraagd om een nota voor een businessclassticket. Met de dollars heeft belanghebbende de hotelkosten in Japan betaald, die ongeveer ƒ 2.079 bedroegen. Volgens belanghebbende waren de kosten van een tweepersoons hotelkamer niet hoger dan de kosten van een eenpersoons kamer. Belanghebbende had de hotelkosten kunnen declareren bij zijn werkgeefster, maar heeft dat niet gedaan.
De inspecteur heeft verklaard dat hij ervan uitgaat dat de hotelkosten volledig zakelijk waren. Desgevraagd heeft de inspecteur verklaard dat hij niet betwist dat belanghebbende de hotelkosten niet bij zijn werkgeefster heeft gedeclareerd. Verder heeft hij gesteld dat de opgelegde verhoging moet worden vernietigd.
Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en dat de omvang van het door belanghebbende genoten voordeel gesteld moet worden op ƒ 4.500. De conclusie uit het voorgaande is dat de navorderingsaanslag moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 63.018 + ƒ 4.500 = ƒ 67.518, zonder verhoging.
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt de vergoeding vastgesteld op ƒ 45 ter zake van reiskosten Z - Amsterdam v.v.
De uitspraak is gedaan op 22 juni 1999 door mrs. Van Ballegooijen, voorzitter, Van der Ouderaa en Wattel, leden, in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk - Vencken als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door de voorzitter van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
De voorzitter van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van dit proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.