ECLI:NL:GHAMS:1999:AA8092

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/2827
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van Ballegooijen
  • mr. Van der Voort Maarschalk - Vencken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van kosten voor kantoorruimte aan huis in relatie tot inkomsten uit arbeid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juni 1999 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende, die in geschil was met de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van kosten voor een kantoorruimte aan huis. De belanghebbende, geboren in 1943 en werkzaam als programmeur/analist, ontving in 1996 een NWW-uitkering van het GAK van ƒ 60.509 en had verder geen andere inkomsten. Hij had in dat jaar ongeveer vijftig sollicitaties gedaan, maar slechts drie uitnodigingen voor een gesprek ontvangen. De belanghebbende deed aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met een belastbaar inkomen van ƒ 54.547, maar de inspecteur corrigeerde dit en legde een aanslag op van ƒ 56.400. In geschil was een bedrag van ƒ 1.571 dat de belanghebbende als aftrekbare kosten voor zijn kantoorruimte aan huis had opgevoerd.

De belanghebbende stelde dat hij verplicht was te solliciteren om te voorkomen dat zijn werkloosheidsuitkering werd gekort of stopgezet, en dat deze activiteiten in of vanuit zijn kantoorruimte plaatsvonden. Hij betoogde dat de kosten van de kantoorruimte daarom aftrekbaar waren, omdat zijn inkomen grotendeels in of vanuit die ruimte werd verworven. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende in 1996 geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid had genoten en dat de inkomsten uit vroegere arbeid, zoals de werkloosheidsuitkering, niet als in of vanuit de kantoorruimte verworven konden worden beschouwd. De sollicitatie-activiteiten waren niet geldelijk beloond en dienden enkel ter behoud van de uitkering.

Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij na 1996 inkomsten zou verwerven uit werkzaamheden die in of vanuit de kantoorruimte waren verricht. Daarom werd geoordeeld dat de kosten van de kantoorruimte niet aftrekbaar waren. De uitspraak van de inspecteur werd bevestigd en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. Er werden geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

98/2827
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES -VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Y, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van de Belastingdienst te P, de inspecteur, gedagtekend 19 mei 1998, inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996.
Het beroep is behandeld op de zittingen van 3 maart en 15 juni 1999.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de bestreden uitspraak.
Gronden
Belanghebbende, geboren in 1943, van beroep programmeur/analist, genoot in 1996 een NWW-uitkering van het GAK van ƒ 60.509. Naast deze uitkering heeft belanghebbende in 1996 geen andere inkomsten genoten. In 1996 heeft belanghebbende ongeveer vijftig keer gesolliciteerd en is hij drie keer uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek.
Belanghebbende heeft aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 54.547. De inspecteur heeft de aangifte gecorrigeerd en een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 56.400. In geschil is een bedrag van ƒ 1.571 ter zake van kosten van een kantoorruimte thuis, die belanghebbende heeft opgevoerd als aftrekbare kosten.
Belanghebbende heeft gesteld hij dat hij, om te voorkomen dat zijn werkloosheids-uitkering wordt gekort of stopgezet, verplicht is te solliciteren. De sollicitaties en werkzaamheden die daarmee samenhangen verricht hij in of vanuit zijn kantoorruimte thuis. Volgens belanghebbende volgt hieruit dat de kosten van de kantoorruimte aftrekbaar zijn, omdat zijn inkomen grotendeels wordt verworven in of vanuit die kantoorruimte. Met betrekking tot het resultaat van de sollicitaties heeft belanghebbende verklaard dat hem in oktober 1995 door een bedrijf een maandsalaris van ƒ 7.000 in het vooruitzicht is gesteld, zodra er een geschikt projekt voor hem zou zijn. Verder heeft belanghebbende verklaard dat hij in 1996 was ingeschreven bij een vijftal detacheringsbureaus die wel mogelijkheden voor werk voor hem zagen en hem bij geschikt werk uurlonen van ƒ 75 tot ƒ 95 wilden betalen.
Op grond van het hier van toepassing zijnde artikel 36, lid 1, aanhef en onderdeel b, onder 2 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 - voor zover hier van belang - is beslissend of belanghebbende het gezamenlijke bedrag van zijn inkomsten uit arbeid grotendeels in of vanuit de kantoorruimte thuis heeft verworven. Inkomsten uit arbeid omvatten, naast inkomsten uit tegenwoordige arbeid, ook inkomsten uit vroegere arbeid (HR 24 juli 1995, BNB 1995/308) en eventueel na afloop van het jaar nog te genieten inkomsten (HR 12 april 1995, BNB 1995/167).
Vaststaat dat belanghebbende in 1996 geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid genoten heeft. Van de door belanghebbende genoten inkomsten uit vroegere arbeid in de vorm van een werkloosheidsuitkering kan niet worden gezegd dat deze in of vanuit de kantoorruimte verworven zijn. Belanghebbende had als gewezen werknemer recht op de uitkering; de sollicitatie-activiteiten dienden om te voorkomen dat de uitkering werd gekort of stopgezet, met andere woorden: zij dienden tot behoud van de uitkering. De sollicitatie-activiteiten zelf zijn niet geldelijk beloond. Voorts is niet aannemelijk gemaakt, ook niet op grond van het onder 3 gestelde met betrekking tot het resultaat van de sollicitaties, dat belanghebbende na afloop van het jaar 1996 inkomsten te verwachten had, voortvloeiend uit in 1996 in of vanuit de kantoorruimte verrichte werkzaamheden. Ook uit de feiten blijkt niet dat belanghebbende na afloop van het jaar 1996 inkomsten genoten heeft die samenhangen met deze werkzaamheden.
Uit het onder 4 en 5 betoogde volgt dat belanghebbende in 1996 het gezamenlijke bedrag van zijn inkomsten uit arbeid niet grotendeels heeft verworven in of vanuit de kantoorruimte in zijn woning, zodat de kosten van deze kantoorruimte niet aftrekbaar zijn. Het gelijk is aan de inspecteur.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
De uitspraak is gedaan op 29 juni 1999 door mr. Van Ballegooijen, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk - Vencken als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van dit proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.