ECLI:NL:GHAMS:1999:AA8085

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/644
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Dutmer
  • mr. Van de Merwe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de stakingswinst en vervangingsreserve bij verkoop taxi-vergunning

In deze zaak gaat het om de vraag of belanghebbende, die tot juni 1995 en vanaf april 1997 als zelfstandig taxi-chauffeur werkzaam was, zijn onderneming heeft gestaakt of tijdelijk heeft stilgelegd. Belanghebbende heeft in juni 1995 zijn aandeel in een taxi-vergunning verkocht en wenst hiervoor een vervangingsreserve te vormen. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat niet aannemelijk is dat belanghebbende het voornemen had om zijn werkzaamheden binnen een redelijke termijn te hervatten. De beëindiging van de werkzaamheden wordt aangemerkt als het staken van de onderneming, waardoor de vorming van een vervangingsreserve niet is toegestaan. Het Hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur, die de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1995 heeft gehandhaafd. De zaak is behandeld op 23 september 1998, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur. Het Hof heeft op 6 oktober 1998 mondeling uitspraak gedaan, die later schriftelijk is vastgesteld. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

98/644
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 19 februari 1998, ingediend door A te B als zijn gemachtigde en aangevuld bij brief van 27 mei 1998. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 9 januari 1998, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995. De aanslag werd berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 81.925, waarvan f 31.502 is belast naar een bijzonder tarief van 45%, waarbij belanghebbende werd ingedeeld in tariefgroep 2. Na bezwaar is de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 5.202, onder indeling in tariefgroep 3.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 23 september 1998 zijn verschenen belanghebbende en bovenvermelde gemachtigde alsmede de inspecteur, vergezeld van C. De gemachtigde en de inspecteur hebben beiden een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. Van de door de inspecteur overgelegde samenvatting van een uitspraak van het gerechtshof te D heeft de gemachtigde kunnen kennisnemen en zij heeft zich erover kunnen uitlaten.
Op 6 oktober 1998 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan waarvan het proces-verbaal op 9 oktober 1998 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief ter griffie ontvangen op 5 november 1998 heeft belanghebbende verzocht de mondeling uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht is tijdig door belanghebbende betaald.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1960, is taxi-chauffeur. Tot 21 juni 1995 dreef hij, samen met E, een taxi-onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma ter exploitatie van taxivergunning 0000, uitgegeven door het Overkoepelend orgaan voor de branche Q (hierna: Q).
2.2. Belanghebbende heeft evenals E op 21 juni 1995 zijn aandeel (de helft) in de taxi-vergunning 0000 met een boekwaarde van f 44.170 verkocht voor f 125.000 aan F en G. Uit de ontvangen overdrachtssom is een tot het ondernemingsvermogen behorende schuld van f 33.750 afgelost. De tot het ondernemingsvermogen behorende auto is ongeveer twee maanden later verkocht. In de koopovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
" Verkoper X verplicht zich om zijn vakbekwaamheidspapieren ter beschikking te stellen van kopers, waarbij hij lid moet blijven van de coöperatie. Tot 01-08-1996 krijgt X hiervoor geen vergoeding.
Indien X zijn papieren na 01-08-1996 nog beschikbaar moet stellen, zijn kopers daarvoor een vergoeding verschuldigd van f 200,-- per maand of deel van een maand, te betalen per drie maanden vooraf, dus op de eerste dag van de maanden augustus, november, februari en mei. "
2.3. Op 3 december 1996 stellen F en G op schrift dat zij een vennootschap onder firma zijn aangegaan per 18 juli 1995 ter exploitatie van taxivergunning 0000. Aan deze overeenkomst van 3 december 1996 is toegevoegd een `Procuratie' tussen F, G en belanghebbende waarin onder meer het volgende is opgenomen:
" B. F en G voldoen thans niet aan de eisen van vakbekwaamheid, welke door de Wet Personenvervoer c.q. de uitvoeringsbesluiten van die wet worden gesteld aan ten minste één hunner.
(...)
D. X beschikt wel over de bedoelde vakbekwaamheid en is bereid en in staat deze ter beschikking van I en J te stellen.
E. X exploiteert thans geen andere taxionderneming.
(...)
1. F en G verlenen tezamen aan X procuratie om namens de tussen hen bestaande c.q. door hen aan te gane vennootschap onder firma alle handelingen te verrichten welke voor een richtige exploitatie van taxinummer 0000 nodig zullen blijken te zijn en tevens in het algemeen tot het verrichten van handelingen welke een belang van f 5.000 (...) niet te boven gaan.
(...)
4. X verplicht zich zonder voorafgaand overleg met F en G van bedoelde procuratie geen gebruik te zullen maken.
5. F en G vrijwaren X volledig en zonder enig voorbehoud terzake van de exploitatie van bedoeld taxinummer. "
2.4. Van oktober 1995 tot december 1996 is belanghebbende als chauffeur in loondienst werkzaam geweest. Van januari tot april 1997 heeft hij een WW-uitkering genoten.
2.5. Blijkens een tot de stukken behorend uittreksel uit het Handelsregister is belanghebbende met ingang van 1 april 1997 toegetreden tot de op 1 januari 1995 tussen drie anderen aangegane vennootschap onder firma ter exploitatie van de door Q uitgegeven taxivergunning 0002. Voor zijn aandeel in deze vergunning heeft belanghebbende f 90.000 betaald. Sedertdien is belanghebbende weer als zelfstandig taxi-chauffeur werkzaam.
2.6. Belanghebbende heeft voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van f 20.025. De inspecteur heeft het belastbare inkomen van belanghebbende vastgesteld op f 81.925. Hij heeft het belastbare inkomen als volgt berekend.
aangegeven belastbaar inkomen f 20.025
boekwinst bij vervreemding taxivergunning f 80.380
stakingswinstvrijstelling f 20.000
f 60.830
geen aftrek buitengewone lasten f 1.070
vastgesteld belastbaar inkomen f 81.925
Belanghebbende is tegen de aldus vastgesteld aanslag in bezwaar gekomen.
2.7. In een toelichting bij zijn bezwaarschrift schrijft belanghebbende ter verduidelijking van de verkoop van koop van de taxivergunningen onder meer het volgende:
" In 1991 heeft mijn echtgenote twee hersenbloedingen gehad. Dit had voor mij tot gevolg dat ik onder grote druk moest presteren, zowel op de taxi (met werkweken van meer dan 60 uur) als op het thuisfront (verzorging vrouw en 3 kinderen). Na 4 jaar besloot ik 'het taxi-leven' tijdelijk te verlaten om de accu weer op te laden en samen met mijn gezin alles weer een beetje op de rails te krijgen. Dit hield onder andere in dat wij zouden verhuizen van K naar Z, waar een groot deel van mijn familie woont om met behulp van hen de druk voor mezelf wat te verlagen.
Het was niet mogelijk een chauffeur in dienst te nemen om deze tijd te overbruggen, de inkomsten lieten dat niet toe. Om die reden heb ik besloten de exploitatierechten van mijn taxivergunning te verkopen en als het thuis weer wat rustiger zou worden er weer één te kopen. "
3. Geschil
In geschil is of belanghebbende in 1995 zijn onderneming heeft gestaakt, zoals de inspecteur stelt, of dat hij de feitelijke beroepsuitoefening tijdelijk heeft stilgelegd, zoals belanghebbende verdedigt. Als sprake is van tijdelijke stillegging is in geschil of belanghebbende de bij de vervreemding van de taxivergunning behaalde boekwinst op de voet van artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (vervangingsreserve) kon reserveren.
4. Standpunten van partijen
Hiervoor verwijst het Hof naar de gedingstukken. Ter zitting is daaraan het volgende toegevoegd.
Door en namens belanghebbende: Op advies van de boekhouder stond de vergunning eerst op naam van een coöperatie. Dat is later teruggedraaid. Tijdens de verkoop was er een vennootschap onder firma en wordt er een nieuwe aangegaan. Ik ben altijd in de vennootschap onder firma blijven zitten. Ik was procuratiehouder van de vennootschap onder firma. Ik ben het ermee eens dat geen vervangingsreserve kan worden gevormd als de onderneming is gestaakt. Het geld dat ik voor de verkochte vergunning had gekregen was nodig voor de vervanging. Dat had op een aparte rekening gemoeten. Het is niet mogelijk een taxivergunning tijdelijk niet te gebruiken. De nieuwe vergunning, nummer 0002, heeft betrekking op hetzelfde vervoersgebied als de oude. Ik ben ongeveer een jaar na de verkoop van de oude vergunning via een bemiddelingsbureau weer op zoek gegaan naar een nieuwe vergunning.
Door de inspecteur: In 1995 moest belanghebbende alles aan de kant hebben. Er was geen concreet vervangingsvoornemen. De verhuizing was in 1995 ook nog niet gepland. De jaarrekening is onhelder. Een binding met het vroegere bedrijf kan niet. Dat was er niet meer. Er is nooit vennootschapsbelasting geheven, altijd inkomstenbelasting. Ik kan niet nagaan of de Belastingdienst R het door belanghebbende ter zitting gestelde beleid voert. De bewijslast ter zake rust op belanghebbende.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende stelt vanaf de verkoop van de taxi-vergunning in 1995 het voornemen te hebben gehad opnieuw als zelfstandig taxi-chauffeur te gaan werken, zodra zijn gezinsomstandigheden dit zouden toelaten. Zijn onderneming is - aldus belanghebbende - in 1995 dan ook niet gestaakt, maar tijdelijk stilgelegd.
5.2. Het Hof stelt voorop dat het aanvankelijk om niet en het na verloop van een zekere periode tegen een vaste vergoeding aan F en G door belanghebbende ter beschikking stellen van zijn vakkennis en diploma's op zichzelf niet is aan te merken als het drijven van een onderneming, aangezien het daarvoor vereiste risico-element ontbreekt. Van doorlopende vennootschappelijkheid van belanghebbende met betrekking tot de exploitatie van de taxivergunning 0000 is niet gebleken.
5.3. Afgezien van een en ander acht het Hof het in beginsel mogelijk dat een taxi-onderneming als de onderhavige tijdelijk wordt stilgelegd. Daaraan hoeft niet af te doen dat (een aandeel in) de taxivergunning is verkocht en dat deze later door (een aandeel in) een overeenkomstige vergunning wordt vervangen. Daartoe is wel vereist dat belanghebbende op het moment dat de oude vergunning wordt vervreemd het voornemen heeft de werkzaamheden van de onderneming binnen een redelijke termijn te hervatten en dat op grond van de gegeven omstandigheden te verwachten valt dat zulks redelijkerwijs mogelijk zal zijn.
5.4. Nu de inspecteur de aanwezigheid van het voornemen in 1995 tot hervatting van de werkzaamheden als taxichauffeur gemotiveerd heeft betwist, is het aan belanghebbende de aanwezigheid van dit voornemen aannemelijk te maken. Het Hof acht belanghebbende daarin niet geslaagd. Het kent daarbij in het bijzonder betekenis toe aan het feit dat belanghebbende in oktober 1995 in loondienst is gaan werken en dat hij pas in de loop van 1996 stappen heeft ondernomen om weer een taxi-vergunning - een voor de uitoefening van het taxi-bedrijf onontbeerlijk bezit - te verkrijgen. Enige aanwijzing voor de aanwezigheid van het gepretendeerde voornemen in 1995 ontbreekt. De beëindiging van de werkzaamheden als taxichauffeur in 1995 moet dan ook worden aangemerkt als het staken van de onderneming en niet als het tijdelijk stilleggen daarvan. Alsdan is niet in geschil dat de vorming van een vervangingsreserve niet is toegestaan. Het gelijk is aan de inspecteur.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
Aldus is de uitspraak schriftelijk vastgesteld op 19 januari 1999, ter vervanging van de mondelinge uitspraak gedaan door mr. Dutmer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.