ECLI:NL:GHAMS:1999:AA8036

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/04879
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Boersma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van gezinshulp en begrafeniskosten in het belastingrecht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de aftrekbaarheid van kosten voor gezinshulp en begrafeniskosten door de erven van X-Y, die in 1997 overleed. De belanghebbenden, de vier kinderen van X-Y, hadden in hun aangifte inkomstenbelasting geen uitgaven voor gezinshulp vermeld, maar wel de kosten voor de begrafenis. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder betalingen voor gezinshulp in 1996 geaccepteerd, maar eiste voor 1997 deugdelijke bewijsstukken, zoals kwitanties. De belanghebbenden overhandigden kwitanties die later als gefingeerd werden beschouwd, wat leidde tot de afwijzing van hun verzoek om aftrek. Het Hof oordeelde dat de door belanghebbenden overgelegde kwitanties niet de werkelijke betalingen aan de gezinshulpen dekken, waardoor de kosten niet als aftrekbaar konden worden aangemerkt. De wettelijke regeling vereist dat uitgaven voor gezinshulp voldoen aan specifieke bewijsvereisten, en de belanghebbenden konden niet aantonen dat zij aan deze vereisten voldeden. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de belastingplicht van X-Y was geëindigd met haar overlijden, waardoor de uitgaven na haar overlijden niet op haar drukken, maar als buitengewone lasten in aanmerking komen voor de erfgenamen. De uitspraak werd gedaan op 12 juli 1999.

Uitspraak

98/04879
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van de erven van X-Y, laatst wonende te Z, belanghebbenden,
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur, gedagtekend 26 oktober 1998, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997.
Het beroep is behandeld op de zitting van 28 juni 1998.
BESLISSING
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
GRONDEN
1.1. X-Y, geboren in 1906 en overleden op 6 december 1997, was in de laatste jaren van haar leven hulpbehoevend. Zij was de moeder van belanghebbenden, haar vier kinderen. Met hulp van kinderen en betaalde hulp kon de moeder tot haar overlijden zelfstandig blijven wonen in haar eigen woning, een twee-kamer appartement.
1.2. In 1996 heeft de moeder tot een bedrag van f 18.720,- betalingen gedaan voor extra gezinshulp. Deze kosten heeft zij in de aangifte expliciet omschreven en de inspecteur heeft deze als uitgaven ter zake van ziekte aanvaard. Ook in 1997 heeft de moeder dergelijke uitgaven gedaan; in de eerste zes maanden van 1997 betrof dit een bedrag van f 12.105,-, nog afgezien van betalingen aan instellingen voor thuiszorg.
1.3. De kosten van de begrafenis van de moeder van belanghebbenden betroffen een bedrag van f 11.437,-. Dit bedrag is door belanghebbenden betaald uit de boedel.
1.4. In de aangifte over 1997 hebben belanghebbenden geen bedrag vermeld als uitgaven voor gezinshulp, doch wel de kosten voor de begrafenis. Het aangegeven belastbaar inkomen was hierdoor lager dan de belastingvrije som.
1.5. Op 9 september 1998 heeft AX, één van de vier belanghebbenden, de omvang van de buitengewone lasten besproken met een medewerker van de inspecteur. Op 30 september 1998 heeft AX hierover nogmaals gesproken met mevrouw B, eveneens een medewerker van de inspecteur.
1.6. Op 16 oktober 1998 hebben belanghebbenden "getekende kwitanties van de zelf betaalde thuiszorg hulpen" toegestuurd aan mevrouw B. De op de kwitanties vermelde bedragen waren "tot stand gekomen door alle afrekeningen over de relevante periodes ... op kladaantekeningen te reconstrueren".
Het betrof drie in oktober 1998 getekende kwitanties voor betalingen aan drie personen op basis van f 15,- per uur. Eén kwitantie was gesteld op naam van C, de voormalige echtgenote van AX, de tweede op naam van D-E, geboren in 1915, en de derde op naam van F-G, geboren in 1909 en overleden op 1 juli 1997.
1.7. Op 25 oktober 1998 hebben belanghebbenden de aftrekbaarheid van de kosten van gezinshulp en de begrafeniskosten met een beroep op de hardheidsclausule voorgelegd aan het Ministerie van Financiën. De Staatssecretaris heeft het verzoek op 17 december 1998 afgewezen.
2. Ter zitting heeft AX, nog verklaard dat zijn moeder meer hulp van een instelling voor thuiszorg nodig had, maar minder kreeg; dat medio 1997 de inspecteur kenbaar had gemaakt dat hij 1996 zou aanvaarden maar dat voor 1997 kwitanties nodig waren; dat mevrouw B de aftrekpost op zichzelf redelijk vond maar eveneens kwitanties nodig had; dat de drie kwitanties "fake" zijn en dat hij die heeft opgemaakt om aan de wettelijke eisen voor aftrek te voldoen; dat het om "zwart" werk gaat; dat de op de kwitanties vermelde bedragen niet de daadwerkelijke kasstroom aan de genoemde personen dekken; dat hij deze oplossing aan mevrouw B heeft gesuggereerd, dat deze zei dat hij dit niet van haar mocht vragen maar non-verbaal had aangegeven dat een dergelijke werkwijze aanvaardbaar was; dat zijn stelling met betrekking tot de begrafeniskosten zwak is.
De inspecteur heeft ontkend dat mevrouw B de indruk heeft willen wekken dat valse kwitanties reden zouden kunnen zijn aftrek te verlenen.
3.1.1. Artikel 46, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1997, hierna de Wet) bepaalt dat uitgaven voor extra gezinshulp aftrekbaar zijn mits wordt voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen regels. Deze regels zijn opgenomen in artikel 10a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 en behelzen onder meer een opgave van naam en adres van de gezinshulp. Deze nieuwe regeling is in de wet opgenomen om discussies tussen belastingplichtigen en Belastingdienst te voorkomen en "zwart" werk tegen te gaan (Kamerstukken II, nummer 25 051).
3.1.2. De moeder van belanghebbenden heeft betalingen gedaan ter zake van extra gezinshulp doch deze betalingen worden niet gedekt door de door belanghebbenden overgelegde kwitanties: de drie op de kwitanties vermelde personen hebben immers niet de daarin omschreven betalingen ontvangen. De wettelijke regeling verhindert dan ook de uitgaven aan te merken als uitgaven ter zake van ziekte.
3.1.3. De inspecteur heeft medio 1997 gesteld dat voor dat jaar aftrek niet mogelijk is zonder deugdelijke bewijsstukken en de inspecteur heeft dit standpunt in de latere contacten bij het behandelen van het bezwaarschrift bevestigd. Enige "non-verbale uitlating" van mevrouw B kan niet het rechtens te honoreren vertrouwen opwekken dat kwitanties die niet daadwerkelijke betalingen aan gezinshulpen dekken, niettemin voldoende zouden zijn de uitgaven aan te merken als buitengewone lasten, temeer nu deze "non-verbale uitlating" niet overeenkwam met de "verbale uitlating" en de inspecteur expliciet de door belanghebbenden gestelde strekking heeft betwist.
Het feit dat belanghebbenden stellen niet op de hoogte te zijn geweest van de met ingang van 1997 veranderde wettelijke regeling doet niet af aan de verbindendheid van deze regeling en daaraan doet evenmin af de maatschappelijke relevantie van thuiszorg.
3.2. Met het overlijden van X-Y is haar belastingplicht geëindigd. Uitgaven die nadien zijn gedaan hebben niet op haar gedrukt doch komen in beginsel als buitengewone last in aanmerking bij belanghebbenden, haar erfgenamen. Het feit dat het bedrag van de buitengewone lasten ter zake van ziekte en overlijden bij de erven mogelijk niet hoger is dan het bedrag van de drempel, berekend op de voet van artikel 46, eerste lid, onderdeel b, van de Wet doet aan deze wettelijke regeling niet af.
4. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
De uitspraak is gedaan op 12 juli 1999 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van Rietbroek als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier.
Het lid van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.