ECLI:NL:GHAMS:1999:AA8010

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/00447
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van Loon
  • mr. Van Berkensteijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing bij exploitatie van meerdere snackbars en vervangingsreserve

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 september 1999 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij belanghebbende, die twee snackbars exploiteerde, in geschil was over de afboeking van een vervangingsreserve. Belanghebbende had sinds 1986 een snackbar in het pand a-straat 1 en opende in 1988 een tweede snackbar in het pand b-straat 99. Na de verkoop van het pand a-straat 1 in 1992, vormde hij een vervangingsreserve. Hij stelde dat het pand b-straat 99 als vervanging van het pand a-straat 1 moest worden aangemerkt. De inspecteur van de Belastingdienst betwistte dit en stelde dat er geen sprake was van vervanging, omdat beide snackbars gelijktijdig werden geëxploiteerd en er geen opvolgende exploitatie was.

Tijdens de zitting op 8 september 1999 was de gemachtigde van belanghebbende niet verschenen. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de exploitatie van de snackbars als opvolgend kon worden beschouwd. Het Hof concludeerde dat de aankoop van het pand b-straat 99 geen vervanging van het pand a-straat 1 inhield, waardoor de vervangingsreserve in de winst van het onderhavige jaar moest worden opgenomen. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de inspecteur, en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van f 75.202. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en het griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van ondernemingsactiviteiten en de voorwaarden voor het toepassen van vervangingsreserves in de belastingwetgeving. Het Hof volgde de inspecteur in diens standpunt dat de reserve in de winst moest worden opgenomen, omdat er geen sprake was van een vervangingssituatie.

Uitspraak

99/00447
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen te P, gedagtekend 28 december 1998, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
Het beroep is behandeld ter zitting van 8 september 1999. Belanghebbendes gemachtigde is, hoewel daartoe door de griffier opgeroepen bij aangetekende brief van 19 augustus 1999, niet verschenen.
BESLISSING
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een
belastbaar inkomen van f 75.202, waarvan f 22.874 wordt belast met het tarief van artikel 57, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de proces- kosten van belanghebbende tot een bedrag van f 1.065 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag
aan belanghebbende dient te voldoen;
- gelast de inspecteur belanghebbende het door hem betaalde griffierecht ad f 80 te vergoeden.
GRONDEN
1. Belanghebbende exploiteerde sinds 1986 een snackbar in het pand a-straat 1 te Q. Op 18 oktober 1988 opende belanghebbende een snackbar in het pand b-straat 99 te Q en ging hij deze voor zijn rekening exploiteren. Het pand a-straat 99 werd daartoe door belanghebbendes vader aangekocht, verbouwd en ingericht, waarna belanghebbende het pand van zijn vader ging huren.
2. Op 15 februari 1990 verkocht belanghebbende de tot dat moment door hem geëxploiteerde zaak aan de a-straat (goodwill, inventaris en inrichting). Op 18 mei 1992 verkocht belanghebbende het pand a-straat 1.
3. De bij de verkoop van het pand a-straat 1 in 1992 behaalde boekwinst (¦ 37.831,73) heeft belanghebbende gereserveerd op de voet van artikel 14, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
4. Belanghebbende stelt dat het pand b-straat 99, dat hij in 1997 heeft gekocht, als vervanging van het pand a-straat 1 dient te worden aangemerkt. De inspecteur (die, naar het Hof uit de stukken opmaakt, in de bezwaarfase het standpunt dat de reserve reeds in verband met het verstrijken van de vierjaarstermijn aan de winst moet worden toegevoegd heeft verlaten, kennelijk omdat hij aanneemt dat een in de wet voorziene uitzonderingssituatie zich voordeed), stelt zich in het vertoogschrift primair op het standpunt dat, indien er met belanghebbende van moet worden uitgegaan dat ter zake van de snackbars sprake is van één onderneming van belanghebbende, van een vervanging in de zin van artikel 14 van de Wet geen sprake is. Nu het aanmerken van belanghebbendes activiteiten met betrekking tot de exploitatie van de snackbars als één onderneming in de zin van artikel 6 van de Wet geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, zal het Hof dit standpunt eerst beoordelen.
5. De inspecteur heeft ter zitting een kopie van een bladzijde uit de bij belanghebbendes aangifte voor het jaar 1988 gevoegde jaarstukken overgelegd, waarin belanghebbendes gemachtigde onder meer rapporteert: "Per 18 oktober 1988 heeft U een 2e filiaal in de b-straat te Q geopend, hetgeen de forse omzetstijging verklaart. (...) Zoals uit de nadere analyse van het resultaat blijkt, is het verlies geheel veroorzaakt door het nieuwe filiaal b-straat". De inspecteur heeft er daarbij op gewezen dat deze opmerkingen op geen enkele wijze in verband worden gebracht met een voornemen tot het verkopen van de snackbar aan de a-straat en het concentreren van activiteiten op de b-straat.
6. Tegenover de aldus beargumenteerde betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt zijn stelling dat met betrekking tot de snackbars aan de a-straat en de b-straat een opvolgende exploitatie in de bedoeling lag. Belanghebbende heeft geen bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat reeds in 1988 is begonnen met pogingen de snackbar aan de a-straat te verkopen. Het Hof komt tot de gevolgtrekking dat belanghebbende in 1988 de exploitatie van twee snackbars ter hand heeft genomen (in termen van de jaarstukken: "filialen") en dat in het kader daarvan beide panden naast elkaar in de onderneming in gebruik waren.
7. Onder deze omstandigheden kan, zoals de inspecteur terecht stelt, de aankoop van het pand aan de b-straat geen vervanging inhouden van het pand aan de a-straat. Nu in de stellingname van belanghebbende besloten ligt dat het voornemen tot vervanging niet langer aanwezig is, dient de reserve in de winst van het onderhavige jaar te worden begrepen.
8. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat bij de verkoop van de goodwill, inventaris en inrichting in 1990 op de ter zake daarvan door belanghebbende verantwoorde winst de stakingsvrijstelling van artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Wet tot een bedrag van f 20.000 toepassing heeft gevonden, dat op de resterende stakingswinst het bijzondere tarief is toegepast en dat op de vrijval van de vervangingsreserve in het onderhavige jaar eveneens het bijzondere tarief had moeten worden toegepast. Het Hof acht de verklaring omtrent de behandeling van de in 1990 aangegeven winst aannemelijk en volgt de inspecteur in diens nadere standpunt.
9. Het vorenstaande houdt in dat de inspecteur het belastbare inkomen van belanghebbende bij zijn uitspraak op het bezwaar op een juiste wijze heeft vastgesteld, doch dat een deel van het inkomen moet worden belast naar het bijzondere tarief van artikel 57, tweede lid, van de Wet (het 45%-tarief). Dit deel bedraagt f 37.831, doch niet meer dan het bedrag van de belastbare som verminderd met f 45.325, ofwel f 68.199 minus f 45.325, is f 22.874.
10. Nu de uitspraak niet in stand blijft, acht het Hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Het Hof stelt deze kosten, met inachtneming van de normen van het Besluit proceskosten fiscale procedures, vast op 1 (punt voor proceshandeling indiening beroepschrift) maal f 710 maal 1,5 (factor voor gewicht van de zaak) = f 1.065.
De uitspraak is gedaan ter openbare zitting van 22 september 1999 door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Berkensteijn als griffier.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van dit proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.