97/21162
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst/Ondernemingen te P, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie van het gerechtshof een beroepschrift ingekomen op 13 oktober 1997. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder met dagtekening 3 september 1997 betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994.
De aanslag werd opgelegd naar een belastbaar inkomen van
f 33.059, en werd bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van primair negatief f 8.629, en subsidiair negatief
f 9.886.
Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 33.059 met toepassing van het bijzonder tarief op een gedeelte daarvan.
Ter zitting van 4 december 1998 zijn verschenen belanghebbende, tot bijstand vergezeld van A als zijn gemachtigde, alsmede B namens verweerder, tot bijstand vergezeld van C.
Na de zitting is de behandeling van de zaak schriftelijk voortgezet. Er heeft een briefwisseling plaatsgehad ten aanzien waarvan het bepaalde in de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een nieuwe mondelinge behandeling van de zaak te verzoeken.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1940 en gehuwd, dreef in het onderhavige jaar een landbouwonderneming. Het betrof een melkveehouderij. Daarnaast werden in de zomermaanden varkens en schapen gehouden.
Belanghebbendes echtgenote werkte mee in de onderneming; er waren geen werknemers in dienst.
2.2. Het boekjaar van de onderneming liep van 1 mei tot en met 30 april.
2.3. Belanghebbende oefende zijn bedrijf uit op 28.02.45 ha landbouwgrond. Daarvan werd op 16 november 1993 door belanghebbende 1.74.25 ha verkocht aan S voor een bedrag van
f 130.445. De boekwaarde van voormelde 28.02.45 ha landbouwgrond bedroeg f 98.425.
2.4. Blijkens een Taxatie/Aankooprapport van 15 september 1993 van D Makelaars B.V. ligt aan de onder 2.3 genoemde koopsom de volgende berekening ten grondslag:
- grondwaarde 17.425 m2 à f 6,50 per m2 : f 113.262
- inkomensschade : f 15.683
- medewerkingsvergoeding : f 1.500
f 130.445
In dit rapport is tevens vermeld dat de aankoop door S voor 0.11.25 ha nodig was voor spoorbaanverbetering, en het overige gedeelte werd aangekocht met het oog op het verkrijgen van ruil/compensatiegrond.
2.5. Bij taxatierapport van 4 oktober 1996 van een taxateur van de Belastingdienst/Registratie en successie is de waarde in het economische verkeer met agrarische bestemming (hierna: WEVAB) van de aan S verkochte grond geschat op f 87.500.
2.6. In een brief van 18 juni 1997 van S aan belanghebbende is onder meer het volgende opgenomen:
"(...) Uit de onteigeningsstukken van destijds blijkt dat S de beschikking diende te hebben over een strook grond ter grootte van 510 m2 van het kadastrale perceel Z, sectie Y 000, ten behoeve van de aanleg van de zogenaamde fly-over. Het restant van de in 1993 aangekochte grond is in gebruik als landbouwgrond.(...)".
2.7. Van de aangekochte grond is door S ook feitelijk 510 m2 gebruikt ten behoeve van de fly-over. Het verschil tussen 1.125 m2 en 510 m2 is in gebruik ten behoeve van een dijklichaam. Het restant van de grond is door S als landbouwgrond verpacht aan een derde. In 1998 werd er maïs op geteeld.
2.8. Verweerder heeft ter zake van de verkoop van de grond
f 42.945 tot belanghebbendes winst gerekend, en dit bedrag als volgt berekend:
verkoopopbrengst : f 130.445
waarde economische verkeer met agrarische
bestemming -/- : f 87.500
bestemmingswijzigingswinst : f 42.945
2.9.Het belastbaar inkomen is door verweerder als volgt berekend:
Aangegeven stipinkomen -/- : f 4.491
Winstcorrecties:
bestemmingswijzigingswinst : f 42.945
meer afschrijving -/- : f 1.400
meer vermogensaftrek -/- : f 56
_________
: f 41.489
Correctie drempel buitengewone lasten : f 4.118
Correctie meer meewerkaftrek -/- : f 1.659
__________
Vastgesteld stipinkomen : f 39.457
Fiscale oudedagsreserve -/- : f 6.398
__________
Vastgesteld belastbaar inkomen : f 33.059 ==========
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of en zo ja, in hoeverre, een voordeel ter zake van de verkoop van landbouwgrond in de winst moet worden begrepen.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
De standpunten van partijen kunnen, nadat de schriftelijke behandeling beëindigd is, als volgt worden samengevat.
Partijen zijn het erover eens dat de onder 2.4 vermelde vergoedingen voor inkomensschade en de medewerkingsvergoeding, tezamen f 17.183, in de winst moeten worden begrepen en
-naar het Hof verstaat: voorzover daartoe aanleiding bestaat-moeten worden belast naar het bijzonder tarief van artikel 57 van de Wet.
Verweerder stelt voorts dat van de alsdan te hanteren koopprijs van de grond ad f 113.262 een gedeelte groot f 25.726, zijnde het verschil met de door de taxateur bepaalde agrarische waarde ad f 87.500, als bestemmingswijzigingswinst moet worden aangemerkt.
Belanghebbende stelt dat de voor de grond betaalde prijs overstemt met de agrarische waarde, en dat derhalve geen bestemmingswijzigingswinst is behaald.
5. Beoordeling van het geschil
5.1.1. Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 behoren niet tot de winst voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardever-
andering van gronden. Zulks leidt onder meer uitzondering voor een waardeverandering die verband houdt met de omstandigheid dat de grond voortaan of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf zal worden aangewend.
5.1.2. In het onderhavige geval staat vast dat van de door S aangekochte grond van in totaal 17.425 m2 een gedeelte groot 16.300 m2 aan een derde als landbouwgrond is verpacht, en als zodanig in gebruik is gebleven. Voordelen welke met de verkoop van laatstvermeld gedeelte zijn behaald behoren mitsdien, gezien het onder 5.1.1 vermelde, niet tot de winst.
Een en ander heeft tot gevolg dat slechts de vraag behoeft te worden beantwoord of belanghebbende ter zake van de verkoop van 1.125 m2 grond belastbare winst heeft genoten.
5.2. Belanghebbende heeft met S een koopovereenkomst gesloten waarbij voor de grond van een waarde van f 6,50 per m2 is uitgegaan, afgaande op een vóór de verkoop geschatte waarde van die grond door een makelaar/taxateur.
Met betrekking tot de mogelijkheid dat S voor het -later verpachte- gedeelte van de grond ad 16.300 m2 meer heeft betaald dan de WEVAB, welk gedeelte op grond van hetgeen hiervoor onder 5.1.2 is overwogen niet tot de winst zou behoren, is niets gesteld of gebleken.
Het standpunt van verweerder houdt mitsdien in dat door S, in weerwil van de berekening die de contractspartijen kennelijk tot grondslag voor hun overeenkomst zeggen te hebben genomen, voor het later verpachte stuk grond van 16.300 m2 feitelijk
minder is betaald en voor het stuk grond van 1.125 m2 feitelijk meer is betaald.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat verweerder deze stelling bewijst.
5.3. Naar 's Hofs oordeel heeft verweerder daartoe onvoldoende aangevoerd. Het door hem overgelegde taxatierapport is niet onderbouwd met gegevens van verkopen van agrarische grond welke in hetzelfde tijdsbestek hebben plaatsgevonden.
Daarentegen heeft belanghebbende ter zitting onweersproken gesteld dat NS aan zijn buren voor de verkrijging van een vergelijkbare 'snipper' grond f 7,50 per m2 betaalde, hetgeen de juistheid van de door verweerder berekende waarde niet aannemelijk zou maken.
Voorts heeft belanghebbende onbetwist gesteld dat de Stichting L in 1998 in de Provincie T landbouwgrond, voor f 10 per m2 heeft aangekocht, hetgeen een WEVAB van minder dan f 6,50 per m2 in 1993 niet aannemelijk zou maken.
Alle omstandigheden van het onderhavige geval in aanmerking nemend acht het Hof door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de WEVAB van de betreffende grond lager was dan f 6,50 per m2, noch dat toerekening van de koopprijs aan de stukken grond van respectievelijk 16.300 m2 en 1.125 m2 op de door hem voorgestane wijze zou moeten plaatsvinden.
5.4. Gezien het vorenoverwogene dient belanghebbendes belastbaar inkomen als volgt te worden berekend.
Aangegeven stipinkomen -/- : f 4.491
Winstcorrecties:
vergoedingen S : f 17.183
meer afschrijvingen -/- : f 1.400
meer vermogensaftrek -/- : f 56
________
: f 15.727
Correctie drempel buitengewone lasten : f 1.041
Correctie meer meewerkaftrek -/- : f 629
__________
Vastgesteld stipinkomen : f 11.648
Fiscale oudedagsreserve -/- : f 3.435
__________
Vastgesteld belastbaar inkomen : f 8.213
==========
5.5. Het door belanghebbende gestelde met betrekking tot opgewekt vertrouwen behoeft gezien het bovenstaande geen behandeling meer.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is acht het Hof termen aanwezig verweerder te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Gelet op het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt de vergoeding berekend op f 80 voor reiskosten en
f 250 voor verletkosten.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van verweerder,
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar
inkomen van f 8.213,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van f 330 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen,
- gelast verweerder het griffierecht ad f 80 aan belang-
hebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 17 september 1999 door mrs. Kwantes, Holdert en Rensema, in tegenwoordigheid van mr. Berns als griffier.
De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof
(zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenmin- ste: a. naam en adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Indien belanghebbende beroep in cassatie instelt bedraagt dit griffierecht f 160. Indien verweerder beroep in cassatie instelt, is een griffierecht van f 630 verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.